In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2015. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1961 en thans gedetineerd in PI Rijnmond, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 2 mei 2015 te Schiphol. Tijdens de zitting op 30 oktober 2015 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging werd door het hof verbeterd waar nodig, zonder dat dit de verdachte in zijn verdediging schaadde.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het hof niet beschikte over een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten, en dat de verdachte strafbaar was.
De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De advocaat-generaal vorderde dezelfde straf in hoger beroep. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Ondanks de pleitnota van de raadsman, die een straf van 27 maanden voorstelde, oordeelde het hof dat de ernst van het feit en de recidive van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en werd de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.