De meest verstrekkende grief richt zich op het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat [X] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] ondanks diens arbeidsongeschiktheid niet in strijd komt met het opzegverbod , omdat zich de uitzondering als bedoeld in artikel 7:670b lid 2 BW voordoet. [X] heeft - ook nog eens ter zitting - toegelicht dat zij van de 31 werknemers, die bij haar in dienst waren 29 werknemers - met toestemming van het UWV - heeft ontslagen. Het betrof hier allemaal schilders dan wel, zoals [geïntimeerde] , houtrotsaneerders, terwijl [X] slechts de twee voltijds glaszetters heeft behouden. [X] heeft deze keus gemaakt, omdat de schilderwerkzaamheden niet meer rendabel waren te maken, zodat zij deze activiteiten in hun geheel heeft beëindigd.
De vraag die zich dan voordoet is of deze activiteiten van [X] zijn aan te merken als een onderneming of een deel van een onderneming in de zin van artikel 7:670b lid 2 BW. Daarover wordt in de kamerstukken (MvT 25 263, pagina 29) het volgende opgemerkt:
“De tweede uitzondering betreft de opzegging wegens beëindiging van
de werkzaamheden van de onderneming of een onderdeel van de
onderneming waarin de arbeider werkzaam is. Het begrip «onderneming»
heeft in de Wet op de ondernemingsraden een andere betekenis dan in
het Burgerlijk Wetboek, waar de omschrijving onder andere voorkomt in
artikel 662. Het spreekt echter voor zich dat geen onderscheid wordt
gemaakt al naar gelang het begrip voorkomt bij de opzegbepalingen dan
wel bij de bepalingen betreffende overgang van ondernemingen. Over de
begrippen «onderneming» en «onderdeel van een onderneming» is in de
memorie van toelichting op het wetsontwerp tot aanpassing van de
wetgeving aan de Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen
inzake het behoud van rechten van werknemers bij overgang van
ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, van 14 februari 1977
(Kamerstukken II, 1979/80, 15 940, nr. 3, blz. 5) opgemerkt: «Wij hebben
ons afgevraagd of het zin zou hebben de definitie van onderneming in de
Wet op de ondernemingsraden of de daarop lijkende definitie van
onderneming in artikel 14 van het SER-besluit Fusiegedragsregels 1975
over te nemen. In deze definities is het in de maatschappij als zelfstandige
eenheid optreden een wezenskenmerk. In de voorgestelde regeling is het
echter irrelevant of hetgeen wordt overgedragen wel of niet in de
maatschappij als zelfstandige eenheid optreedt: ook wanneer slechts een
onderdeel van een onderneming wordt overgedragen, moeten de rechten
van de daar werkzame werknemers worden beschermd. Wel relevant is
uiteraard dat de onderneming of het deel daarvan een eenheid is die
object kan zijn van een overeenkomst van koop, huur etc.
In de richtlijn wordt gesproken over «ondernemingen, vestigingen of
onderdelen daarvan». Onder het begrip «onderneming» zoals het wordt
omschreven, mag de «vestiging» begrepen worden geacht. Iets minder
eenvoudig ligt het bij de bepaling van wat als «onderdeel» van een
onderneming moet worden verstaan. Het gaat in de richtlijn om de
overdracht van ondernemingsactiviteiten, niet enkel om de overdracht
van bezittingen van een onderneming, zonder dat een ondernemingsactiviteit
bestanddeel van de overdracht is. Vergelijk artikel 14 van het
SER-besluit Fusiegedragsregels 1975, waar onder fusie wordt verstaan:
verkrijging van de zeggenschap, direct of indirect, over de activiteiten van
een onderneming of een gedeelte daarvan. Aangezien de richtlijn
betrekking heeft op rechten van werknemers, zal «onderdeel» in die zin
moeten worden begrepen, dat dit is een min of meer zelfstandig deel van
de ondernemingsactiviteit, waarmee bepaalde werknemers – of een
bepaalde groep werknemers – verbonden zijn».
De strekking van de bepaling is dat aanvullende ontslagbescherming zin
heeft verloren indien ondernemingsactiviteiten geheel beëindigd worden.
Een vermindering van activiteit of het opheffen van een arbeidsplaats is
uiteraard niet voldoende”.