3.1.Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) Tot 22 juni 2010 was [geïntimeerde] bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van Energy Research B.V. (hierna: Energy Research). Energy Research hield zich onder meer bezig met het (laten) vervaardigen en importeren van door haar in Nederland te verhandelen energiebesparende verlichting.
(ii) Bij de invoer van haar producten bediende Energy Research zich van douane-expediteur Damco Netherlands B.V. (hierna: Damco).
(iii) In mei 2004 heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) een inval gedaan in het woonhuis van [geïntimeerde] en zijn echtgenote, [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), en het kantoor van Energy Research. Aanleiding voor de inval was het vermoeden dat door Energy Research geïmporteerde spaarlampen in China werden geproduceerd en via Vietnam werden omgeleid om anti-dumpingheffingen op spaarlampen te ontlopen. De FIOD heeft op hetzelfde moment ook een inval gedaan bij Damco.
(iv) Vervolgens ontving Damco van de douane verschillende “Uitnodigingen tot Betaling” voor afdracht van anti-dumpingheffingen (UTB’s).
( v) In november 2004 heeft Damco diverse conservatoire beslagen doen leggen ten laste van Energy Research. Op 26 mei 2005 heeft Damco beslag gelegd op het woonhuis van [geïntimeerde] en zijn echtgenote en heeft Damco een procedure aanhangig gemaakt tegen Energy Research en [geïntimeerde] . Inzet van de procedure was de (vermeende) aansprakelijkheid van Energy Research en [geïntimeerde] voor eventuele betalingsverplichtingen van Damco aan de Nederlandse douane ter zake van invoerrechten en anti-dumpingheffingen.
(vi) Op 1 juni 2005 hebben Energy Research, [geïntimeerde] en Damco een vaststellingsovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst zijn partijen, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“(…)
2. Energy Research zal ter verzekering van de vorderingen van Damco betreffende de (…) UTB’s een bankgarantie doen stellen ten gunste van Damco op Rotterdams formulier tot een bedrag van € 150.000 ((…) “de Garantie”), waaronder Damco zal kunnen trekken voorzover Damco zal hebben betaald aan de douane ter zake van de (…) UTB’s, nadat in de bezwaarprocedure tegen de (…) UTB’s (…) onherroepelijk zal zijn beslist dat Damco aansprakelijk is onder de (…) UTB’s, en in de Bodemprocedure onherroepelijk zal zijn bepaald dat Energy Research terzake jegens Damco aansprakelijk is.
(…)”
Verder zijn partijen overeengekomen dat Damco na ontvangst van de garantie de ten laste van [geïntimeerde] en Energy Research gelegde conservatoire beslagen zal opheffen en dat Damco afstand doet van ieder vorderingsrecht tegen [geïntimeerde] .
(vii) Op 9 juni 2005 is [geïntimeerde] met ABN Amro een kredietovereenkomst aangegaan voor een bedrag van € 150.000,- (hierna: de kredietovereenkomst). In de kredietovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Het obligokrediet dient ter garantiestelling ten goede van Damco.
(…)
Zekerheden en verklaringen
-
Krediethypotheek ad EUR 150.000,- in hoofdsom (…) op [het woonhuis van [geïntimeerde] en zijn echtgenote] (…)”.
Onderaan de kredietovereenkomst staat (handgeschreven):
“voor accoord
mevrouw [echtgenote] ”,
gevolgd door de handtekening van [echtgenote] .
(viii) Op 14 juni heeft ABN Amro zich middels een borgtocht met nummer NR.GAR/ [nummer] ) ten behoeve van Damco (“de gewaarborgde”) tot borg gesteld voor Energy Research (“de hoofdschuldenares”) tot meerdere zekerheid van de nakoming door Energy Research van – kort gezegd – de vaststellingsovereenkomst tot een bedrag van maximaal € 150.000,- (hierna: de bankgarantie). In de bankgarantie is verder, voor zover van belang, de volgende bepaling opgenomen:
“In geval van faillissement van (…) de hoofdschuldenares (…) is de gewaarborgde gerechtigd in een procedure tegen ondergetekende de betalingsverplichting van de hoofdschuldenares te laten vaststellen in welk geval de ondergetekende aan de gewaarborgde zal betalen hetgeen de hoofdschuldenares zal blijken verplicht te zijn (…)”.
(ix) Op 16 juni 2005 is ten behoeve van ABN Amro een tweede hypotheek gevestigd op het woonhuis van [geïntimeerde] en [echtgenote] . Deze hypotheek strekt volgens de hypotheekakte tot zekerheid van al hetgeen [geïntimeerde]
“nu of te eniger tijd mocht blijken verschuldigd te zijn uit hoofde van een rechtsverhouding tussen de Bank en de Schuldenaar[ [geïntimeerde] , hof]
(…), van welke rechtsverhouding onder meer blijkt uit een overeenkomst de dato negen juni tweeduizend vijf (…)”.
( x) Op 17 juni 2005 heeft [geïntimeerde] ten gunste van ABN Amro een zogeheten “Akte van vrijwaring” ondertekend (hierna: de vrijwaring). In deze vrijwaring is bepaald dat [geïntimeerde] de bank vrijwaart (en jegens de bank aansprakelijk is) voor al hetgeen de bank uit hoofde van of vanwege het doen stellen van de bankgarantie zal moeten betalen aan Damco. Onderaan de akte van vrijwaring staat het volgende vermeld:
“Indien deze akte wordt ondertekend door een natuurlijk persoon, voor de verplichtingen van een derde, dient de echtgeno(o)t(te) /geregistreerd partner deze akte mede te ondertekenen.”
De vrijwaring is evenwel niet door [echtgenote] ondertekend.
(xi) Energy Research is op 21 februari 2006 failliet verklaard.
(xii) Bij brief van 18 december 2008 aan ABN Amro heeft [echtgenote] de bankgarantie en de vrijwaring met een beroep op artikel 1:88 lid 1 sub c BW vernietigd. Zij schrijft in de brief onder meer het volgende:
“Onlangs werd ik geconfronteerd met een door mijn echtgenoot (…) ondertekende akte van vrijwaring (…). Deze akte van vrijwaring hoort bij een bankgarantie (door u borgtocht genoemd) (…). Krachtens de akte van vrijwaring komt deze garantstelling voor rekening en risico van mijn echtgenoot. Feitelijk verbindt hij zich hierbij voor de schuld van een derde (namelijk Energy Research (…)).
Ingevolge art. 1:88 lid 1 sub c behoeft mijn echtgenoot voor het aangaan van dergelijke rechtshandelingen mijn toestemming. Die toestemming heb ik nimmer gegeven. (…)”.
(xiii) Bij brief van 16 januari 2009 heeft ABN Amro [echtgenote] bericht van mening te zijn dat de in artikel 1:88 BW bedoelde toestemming niet vereist zou zijn voor ondertekening van de vrijwaring en dat de rechtsvordering tot vernietiging inmiddels zou zijn verjaard.
(xiv) Bij brief van 30 januari 2009 heeft [echtgenote] ABN Amro bericht dat zij haar beroep op vernietiging handhaaft en dat verjaring niet aan de orde is. Op deze brief heeft de bank niet gereageerd.
(xv) Bij brief van 3 februari 2009 heeft (de toenmalige advocaat van) [geïntimeerde] de bank gevraagd kenbaar te maken of Damco om uitbetaling onder de bankgarantie had gevraagd en erop aangedrongen dat de bank de hulp van [geïntimeerde] zou inroepen bij het voorbereiden van het verweer tegen Damco. Ook op deze brief heeft de bank niet gereageerd.
(xvi) Bij vonnis van 1 juli 2009 heeft rechtbank Amsterdam op vordering van Damco in een tegen ABN Amro ingestelde procedure voor recht verklaard dat Energy Research uit hoofde van de UTB’s ten opzichte van Damco een betalingsverplichting heeft tot een bedrag van € 543.537,86. In deze procedure heeft ABN Amro geen verweer gevoerd, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
(xvii) Op 15 oktober 2009 heeft ABN Amro [geïntimeerde] op de hoogte gebracht van de beslissing van rechtbank Amsterdam en aangekondigd dat zijn bankrekening voor een bedrag van € 150.000,- zou worden gedebiteerd. [geïntimeerde] heeft de bank nog dezelfde dag laten weten dat hij hiermee niet akkoord ging.
(xviii) Op 16 oktober 2009 heeft ABN Amro een bedrag van € 150.000,- in mindering gebracht op het saldo van de bankrekening van [geïntimeerde] bij de bank met nummer [banknummer] . Op 20 oktober 2009 heeft de bank [geïntimeerde] het aanbod gedaan de daardoor veroorzaakte “ongeregelde debetstand” via een financiering op te lossen.
(xix) Op 18 december 2009 heeft ABN Amro [geïntimeerde] een nieuwe kredietovereenkomst toegestuurd. Deze overeenkomst heeft [geïntimeerde] onder voorbehoud van rechten ondertekend.