ECLI:NL:GHAMS:2015:5445

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.167.970/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overgang van onderneming en geheimhoudingsbeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Repa Conveyor Equipment B.V. en twee appellanten tegen Stas B.V. over de overgang van onderneming en de toepassing van een geheimhoudingsbeding. De rechtbank Noord-Holland had eerder in twee vonnissen geoordeeld dat de appellanten het geheimhoudingsbeding hadden overtreden en onrechtmatig hadden gehandeld jegens Stas. De appellanten, die in dienst waren bij Stas oud, hadden hun arbeidsovereenkomsten opgezegd voordat de onderneming werd overgedragen aan Stas. Het hof oordeelt dat de appellanten niet ondubbelzinnig hebben geweigerd om mee over te gaan naar de verkrijger, en dat de geheimhoudingsbedingen in dit geval niet kunnen worden ingeroepen. Het hof concludeert dat Stas niet kan bewijzen dat de appellanten onrechtmatig hebben gehandeld door klanten te benaderen met vertrouwelijke informatie. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Stas af, waarbij Stas wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.167.970/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/206716/ HA ZA 13-462
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
REPA CONVEYOR EQUIPMENT B.V.,
gevestigd te Akersloot,
[appellant sub 2],
wonende te [a] ,
[appellant sub 3],
wonende te [b] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen
STAS B.V.,
gevestigd te Hoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.W. Hooijen te Hilversum.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna enerzijds Repa, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] , gezamenlijk Repa c.s., en anderzijds Stas genoemd.
Repa c.s. zijn bij dagvaarding van 7 januari 2015 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, sectie handel en insolventie, van 13 november 2013 en 8 oktober 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Stas als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en Repa c.s. als gedaagden in conventie tevens, eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 november 2015 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten. Die deden dit ieder aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Repa c.s. hebben geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Stas zal afwijzen en het door Repa c.s. in reconventie gevorderde zal toewijzen, met veroordeling van Stas in de kosten van het geding in beide instanties.
Stas heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis van 8 oktober 2014, met - uitvoerbaar bij voorraad - (hoofdelijke) veroordeling van Repa c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Repa c.s. hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten - voor zover in hoger beroep nog van belang - neer op het volgende.
( i) Op 12 oktober 1993 heeft Stas B.V. (hierna: Stas oud; de huidige naam van Stas is weliswaar identiek, doch het betreft twee te onderscheiden vennootschappen) een arbeidsovereenkomst gesloten met [appellant sub 3] voor de functie van ‘administratief
commercieel medewerker afdeling verkoop rollen’. In de overeenkomst staat onder meer:
“Artikel 9 Geheimhoudingsverplichting
Het is de werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij te eniger tijd na beëindiging daarvan, op enigerlei wijze aan derden, in welke vorm ook, hetzij direct, hetzij indirect mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheid het bedrijf van werkgever of een gelieerde onderneming betreffende of daarmee verband houdende, waarvan hij redelijkerwijze kan of behoort te begrijpen, dat deze niet bestemd is voor kennisneming door derden, ongeacht de wijze waarop die bijzonderheid hem ter kennis is gekomen.
(…)
Bij iedere overtreding (…) verbeurt werknemer aan werkgever een dadelijke opeisbare boete van Nlg. 10.000,--, alsmede Nlg. 1.000,-- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de overige aan werkgever toekomende vorderingen, waaronder begrepen het recht op volledige schadevergoeding.”
(ii) Op 25 augustus 2008 is tussen Stas oud en [appellant sub 3] besproken dat [appellant sub 3] op eigen verzoek niet langer zal werken in de buitendienstverkoop en dat hij in plaats daarvan als medewerker de afdeling Research en Development zal vormgeven.
(iii) Op 25 april 2006 heeft Stas oud met [appellant sub 2] een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd gesloten voor de functie van sales engineer. In de arbeidsovereenkomst staat onder meer:
“Geheimhouding
Het is werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm ook en in welker voege ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden werkgevers zaak betreffende of daarmede verband houdende, op straffe van verbeurte aan werkgever van een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot €10.000,- onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan werkgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan gemeld boetebedrag mocht belopen (…).”
(iv) Op 2 juli 2009 is de functie van [appellant sub 2] gewijzigd naar sales manager.
( v) Stas oud dreef een onderneming op het gebied van de productie van en handel in
transportrollen en lagers en aanverwante producten in de markt voor transport- en
aandrijftechniek. Bij koopovereenkomst van 9 april 2010 heeft een activa/passiva transactie plaatsgevonden waarbij Stas oud als verkoper aan Stas als koper onder meer machines en installaties, inventarissen en vervoersmiddelen, voorraden inclusief onderhanden werk, alle arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden, intellectuele eigendommen zijnde de handelsnaam Stas, lopende contracten met klanten, vertegenwoordigingen, de orderportefeuille en het klantenbestand heeft verkocht. Bij overeenkomst van 1 mei 2010 is er per die datum aan Stas geleverd.
(vi) Bij brieven van respectievelijk 15 en 16 april 2010 hebben [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hun ontslag ingediend bij Stas oud. Bij brieven van 20 april 2010 heeft Stas oud die opzeggingen (in beide brieven met de mededeling: “Je zult daardoor uit dienst treden bij Stas per 31 mei 2010”) aan [appellant sub 3] en [appellant sub 2] bevestigd en hen erop gewezen dat zij gehouden bleven aan de geheimhouding zoals opgenomen in hun respectieve arbeidsovereenkomsten.
(vii) Repa Transportbanden B.V. is een onderneming die zich bezighoudt met producten en activiteiten betrekking hebbend op de verkoop van transportrollen, trommels en trogframes, zijnde goederen die nodig zijn om een transportband/rolband te laten functioneren en levert daartoe alle onderdelen, waaronder de rubberen transportbanden. Zij ontwerpt deze wel maar laat die door anderen vervaardigen.
(viii) Een samenwerking tussen Repa Transportbanden B.V. en [x] met betrekking tot de inkoop van transportrollen in China heeft in 2010 vorm gekregen in Repa, waarbij in de praktijk of op de werkvloer nauwelijks onderscheid tussen genoemde vennootschappen wordt gemaakt.
(ix) Per 1 juni 2010 zijn [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beiden in dienst getreden bij Repa.

3.Beoordeling

3.1
Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft Stas in eerste aanleg in conventie gevorderd:
(i) voor recht te verklaren dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ieder voor zich en
gezamenlijk het voor hen geldende geheimhoudingsbeding hebben overtreden;
(ii) voor recht te verklaren dat Repa, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ieder
voor zich en gezamenlijk onrechtmatig jegens Stas hebben gehandeld;
(iii) Repa, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ieder voor zich en gezamenlijk te
veroordelen om aan Stas te voldoen alle door Stas als gevolg van hun onrechtmatig
handelen geleden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de
wettelijke rente;
(iv) Repa te veroordelen in de proceskosten en de nakosten van de procedure.
3.2
Voor zover in hoger beroep nog van belang hebben Repa c.s. in eerste aanleg in reconventie verklaringen voor recht gevorderd
(i) dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet bij Stas in dienst zijn getreden en nooit een
arbeidsovereenkomst met Stas hebben gehad;
(ii) dat Stas geen aanspraak toekomt op eventuele overtredingen van het
geheimhoudingsbeding dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn overeengekomen met Stas oud;
een en ander met veroordeling van Stas in de proceskosten.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen van Stas in conventie aldus toegewezen dat zij een verklaring voor recht heeft gegeven dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ieder het voor hem geldende geheimhoudingsbeding hebben overtreden alsmede een verklaring voor recht dat Repa, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] onrechtmatig jegens Stas hebben gehandeld. De rechtbank heeft vervolgens [appellant sub 2] , [appellant sub 3] en Repa hoofdelijk veroordeeld aan Stas de schade, nader op te maken bij staat, te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft Repa in de kosten van de procedure veroordeeld. De vorderingen van Repa c.s. in reconventie heeft zij afgewezen, met veroordeling van Repa in de kosten daarvan. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Repa c.s. met hun grieven op. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij zijn niet gericht tegen het vonnis van 13 november 2013, zodat het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk is.
3.4
De grieven houden onder meer in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen (en daarmee het standpunt van Stas heeft gevolgd) dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op de datum van de overdracht van de onderneming door Stas oud aan Stas bij Stas in dienst zijn gekomen. Ter toelichting op die grief stellen Repa c.s. dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] met Stas oud hebben besproken dat zij er geen heil in zagen om mee te gaan naar Stas en de daad bij het woord hebben gevoegd door hun arbeidsovereenkomsten met Stas oud op te zeggen. Volgens Repa c.s. zijn zij dan ook nimmer bij Stas in dienst getreden. Volgens Stas is dit anders omdat de overgang van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] van rechtswege geschiedde en de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet gericht was tegen de overgang omdat deze plaats vond in april 2010 en de opzegging van de arbeidsovereenkomst pas effect had op 31 mei 2010 in verband met de opzegtermijn van beiden. Bovendien is, aldus Stas, het salaris over de maanden april en mei 2010 alsmede de eindafrekening in verband met vakantie betaald door Stas en hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] die betaling geaccepteerd. Het hof overweegt als volgt.
3.5
Een werkgever dient de eigen werknemers die betrokken zijn bij een overgang van onderneming tijdig in kennis te stellen van het voorgenomen besluit tot overgang, de voorgenomen datum van de overgang, de reden van de overgang, de onder meer juridische gevolgen van de overgang voor hen en de ten aanzien van hen overwogen maatregelen. Indien deze informatieplicht juist en volledig is nagekomen gaan de werknemers die vervolgens niet ondubbelzinnig hebben geweigerd mee over te gaan naar de verkrijger, naar deze over, met alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de voor hun geldende arbeidsovereenkomst. Indien een werknemer de arbeidsovereenkomst niet uit vrije wil voortzet, maar ondubbelzinnig weigert mee over te gaan naar de verkrijger, eindigt de arbeidsovereenkomst van deze werknemer van rechtswege op de dag van overgang. Indien uit de opzegging van de arbeidsovereenkomst blijkt dat de werknemer de bedoeling heeft niet bij de overnemende partij in dienst te treden, behoort de overdrager te onderzoeken of het de wens van de werknemer is dat de arbeidsovereenkomst per datum overgang eindigt. Gesteld noch gebleken is dat Stas oud aan vorenomschreven inlichtingen- en onderzoeksplicht heeft voldaan. Door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] is bij pleidooi ook betwist dat daarvan sprake is geweest. Zij hebben aangevoerd dat zij hun arbeidsovereenkomst met Stas oud hebben opgezegd omdat zij niet mee wilden overgaan naar Stas, dat zij meenden gebonden te zijn aan de hen meegedeelde opzegtermijn van Stas oud, dat zij om die reden na hun opzegging hebben doorgewerkt ( [appellant sub 2] in verband met een conflict slechts enkele dagen en [appellant sub 3] tot en met 31 mei 2010), dat zij in die periode hetzelfde werk als altijd hebben verricht en in de veronderstelling verkeerden in die periode nog steeds bij Stas oud in dienst te zijn. Een en ander is door Stas onvoldoende gemotiveerd betwist. De vraag is dan ook of de rechten en verplichtingen van Stas oud uit de ten tijde van de overgang bestaande arbeidsovereenkomsten met [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op Stas zijn overgegaan. Echter, het antwoord op die vraag kan in het midden blijven. Immers, indien al zou moeten worden aangenomen dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] per 1 mei 2010 bij Stas in dienst zijn gekomen omdat zij (kort) voor Stas hebben gewerkt en de eindafrekening ter zake hun salaris van Stas hebben ontvangen en behouden, dan brengen voormelde omstandigheden in elk geval mee dat een beroep van Stas op de desbetreffende geheimhoudingsbedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, mede omdat de tekortkomingen in inlichtingen- en onderzoeksplicht van de zijde van Stas oud dan met de overgang van onderneming zouden zijn overgegaan op Stas. Dit betekent dat de grieven op dit punt slagen.
3.6
Op grond daarvan is nog slechts aan de orde de vraag of Repa, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] een onrechtmatige daad jegens Stas hebben gepleegd en zo ja, of daardoor mogelijk schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Stas heeft aangevoerd dat dit onrechtmatig handelen daaruit bestaat dat Repa c.s. met behulp van vertrouwelijke informatie van Stas duurzame relaties van Stas hebben benaderd op een wijze die bedrijfsdebiet van Stas stelselmatig en structureel heeft uitgehold en afgebroken, waarbij gebruik is gemaakt van de know-how, know who en/of de goodwill die [appellant sub 2] en [appellant sub 3] van Stas hebben gekregen. Volgens Stas zijn de belangrijkste klanten van Stas op nadrukkelijk initiatief en instigatie van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] naar Repa overgestapt en hebben zij daarbij nauw samengewerkt.. De daarbij gebruikte kennis was zo gedetailleerd dat Repa daarmee een concurrentievoorsprong kreeg die zij als normale concurrent nooit gehad zou hebben en waartegen Stas zich niet kon wapenen. Die kennis is onrechtmatig gebruikt om klanten afhandig te maken door deze voordelige aanbiedingen te doen, waarbij onder verwijzing naar het voormalig dienstverband van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij Stas onjuiste en voor Stas schadelijke mededelingen werden gedaan, met name waar het de door Stas gerealiseerde winsten betrof, maar ook uitspraken zoals dat Stas zeer slecht draaide en failliet zou gaan. Aldus steeds Stas.
3.7
De rechtbank is Stas daar op onderdelen in gevolgd en heeft geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] , omdat zij de dag na hun uitdiensttreding bij Stas in dienst zijn getreden bij Repa, vrijwel direct daarna stelselmatig contact zijn gaan opnemen met (vaste) klanten van Stas en daarbij met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens van Stas en met het doen van met Stas concurrerende aanbiedingen getracht hebben hen te bewegen afnemer te worden van Repa ten koste van Stas, aan welke handelwijze Repa heeft meegewerkt en waarvan zij geprofiteerd. Met hun desbetreffende grieven bestrijden Repa c.s. dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen, zoals de rechtbank dat heeft aangenomen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
het benaderen van klanten
3.8
Stas en Repa, alsmede Repa Transportbanden B.V., zijn grotendeels op dezelfde (afzet)markt actief. Repa c.s. hebben ten pleidooie onweersproken toegelicht dat het klantenbestand van Repa en Repa Transportbanden ongeveer 2000 klanten betreft en dat van Stas ongeveer 200 alsook dat het klantenbestand van Stas ongeveer 90% overlap vertoont met dat van Repa en Repa Transportbanden B.V. Dat het klantenbestand van Stas (oud) een “bijzonderheid” van Stas (oud) zou zijn, zoals Stas meent, kan daarmee niet worden gezegd, zodat om die reden, maar ook overigens, niet valt in te zien dat de omstandigheid dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in het kader van hun dienstbetrekking bij Repa klanten van Stas hebben benaderd - ook klanten die nog geen klant bij Repa waren - duidt op onrechtmatig handelen. Dat Repa c.s. met name de zogenoemde “top 20” klanten van Stas zou hebben benaderd, zoals Stas heeft aangevoerd, is door Repa c.s. voldoende concreet weersproken en heeft Stas onvoldoende onderbouwd.
het doen van voordelige aanbiedingen
3.9
De rechtbank heeft bewezen geacht dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] uit hoofde van hun functies bij Repa aan Machinefabriek Bijlsma B.V. (hierna: Bijlsma), Omega Visser B.V. (hierna: Omega) en Schouten Sorting Equipment B.V. (hierna Schouten), voordelige aanbiedingen hebben gedaan ten opzichte van de prijzen van Stas, welke bij Bijlsma en Omega - aldus nog steeds de rechtbank - waren gebaseerd op kennis van de door die klanten bij Stas afgenomen producten en de daarbij aan Stas betaalde prijzen, terwijl zij bij dat alles ook verwezen naar prijzen van Stas. De rechtbank heeft die bewezenverklaring vooral gebaseerd op getuigenverklaringen van [T] (technisch inkoper bij Bijlsma) en [C] (hoofd inkoop Schouten) alsmede op een schriftelijke verklaring van [B] (werkzaam bij Omega). Repa c.s. hebben weersproken dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij de klantenwerving (onrechtmatig) gebruik hebben gemaakt van vorenbedoelde gegevens over prijzen en producten van Stas.
3.1
Het hof is van oordeel dat het hier bedoelde verwijt geen steunt vindt in de verklaring van [T] . Deze verklaart immers slechts - zakelijk weergegeven - dat hij op 14 juni 2010 een gesprek heeft gehad met [appellant sub 2] en [appellant sub 3] , dat zij hem vertelden dat zij soortgelijke producten als van Stas konden leveren, dat over prijzen van Stas niet is gesproken en dat zij zich weliswaar presenteerden alsof zij beter en goedkoper konden leveren, maar dat het een gesprek was zoals dat altijd met een vertegenwoordiger gaat en dat zij niet aan hun tijd bij Stas refereerden.
3.11
[C] heeft op dit punt - zakelijk weergegeven - verklaard dat [appellant sub 2] op 13 juli 2010 een offerte heeft opgesteld met betrekking tot ondersteuningsrollen/transportrollen en dat de prijs aanleiding was met Repa in zee te gaan. Ook uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat dit bedrijf door [appellant sub 2] is benaderd met gebruikmaking van en gebaseerd op kennis van de door Schouten bij Stas afgenomen producten, de daarbij aan Stas betaalde prijzen en met verwijzing daarnaar. Hetgeen [C] beschrijft is daarvoor te weinig specifiek. [C] heeft in een bericht van 14 maart 2013 aan mr. Hooijen weliswaar geschreven dat [appellant sub 2] hem in een van de gesprekken die hij met hem heeft gevoerd heeft verteld dat Stas het huidige prijspeil niet veel langer zou kunnen vasthouden gezien de hoge marges op ondersteuningsrollen en dat hij beduidend lagere prijzen aan kon bieden wetende wat het prijsbeleid van Stas is en door de rollen in China te kunnen produceren, maar deze verklaring is door Repa c.s. gemotiveerd betwist voor zover deze verder strekt dan dat [appellant sub 2] heeft gezegd lagere prijzen te kunnen aanbieden omdat de rollen in China werden geproduceerd, hetgeen niet als onrechtmatig kan worden betiteld. Door Stas is geen nader getuigenbewijs op dit punt aangeboden. De conclusie luidt dan ook dat ook de verklaringen van [C] niet bijdragen aan de door Stas voorgestane bewezenverklaring.
3.12
[B] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudend dat hij is benaderd door [appellant sub 2] , dat hij enkele gesprekken met [appellant sub 2] en [appellant sub 3] heeft gevoerd, dat hem verteld werd dat zij transportrollen konden leveren tegen betere prijzen dan Stas en dat hem offertes zijn gestuurd met inderdaad betere prijzen. Repa c.s. hebben de volledige juistheid van deze verklaring betwist. Zij hebben terecht naar voren gebracht dat deze schriftelijke verklaring met de nodige behoedzaamheid moet worden bezien nu [B] niet als getuige is gehoord en niet kon worden ondervraagd door Repa c.s. Gelet op die betwisting, maar ook overigens, kan uit die verklaring niet veel meer worden afgeleid dan dat, zoals Repa c.s. stellen, in een verkoopgesprek door [appellant sub 2] is gezegd dat Repa goedkoper was dan de concurrentie omdat in China werd ingekocht, hetgeen niet als onrechtmatig jegens Stas kan gelden. Voorts geldt ook hier dat Stas geen nader bewijs heeft aangeboden.
3.13
Resumerend is het hof van oordeel dat uit de genoemde verklaringen, anders dan de rechtbank oordeelt, niet overtuigend kan worden afgeleid dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aan de desbetreffende klanten voordelige aanbiedingen hebben gedaan ten opzichte van de prijzen van Stas, die waren gebaseerd op kennis van de door die klanten bij Stas afgenomen producten, de daarbij aan Stas betaalde prijzen en met verwijzing daarnaar. Daarbij is ook van belang dat, ten pleidooie daarnaar gevraagd, Stas niet heeft weersproken dat de productie van transportrollen en aanverwante producten in China in zijn algemeenheid een sterk prijsdempend effect heeft gehad op de prijsstelling van die producten in Nederland, hetgeen de relevantie van specifieke prijsinformatie over de door Stas geleverde producten bij de klantenwerving door [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ook aanmerkelijk relativeert, zo niet wegneemt.
3.14
Dan resteert het verwijt van Stas - dat de rechtbank terecht heeft bevonden - dat Repa c.s. Bijlsma hebben aangeboden een middensnaarprop te leveren die in het verleden door [appellant sub 3] bij Stas oud was ontworpen, nu volgens de rechtbank [T] daarover heeft verklaard dat in de tijd dat [appellant sub 2] nog bij Stas werkte [appellant sub 2] een dergelijke rol heeft aangeboden en in het gesprek van 14 juni 2010 heeft gezegd dat Repa ook een dergelijke oplossing kon bieden. Tegen dit oordeel van de rechtbank hebben Repa c.s. ingebracht dat in het desbetreffende gesprek op een vraag van Bijlsma of een rol met een middensnaarprop geleverd kon worden slechts bevestigend is geantwoord. Het hof overweegt dat uit de verklaring van [T] niet kan worden afgeleid op wiens initiatief het desbetreffende aanbod tot stand is gekomen. Ook hier geldt verder dat de desbetreffende mededeling te algemeen en weinig specifiek van aard is om aan te nemen dat op onrechtmatige wijze een voordelige aanbieding is gedaan ten opzichte van de prijzen van Stas, die was gebaseerd op kennis van de door die klanten bij Stas afgenomen producten, de daarbij aan Stas betaalde prijzen en met verwijzing daarnaar.
3.15.
De bewuste verklaringen kunnen al met al het hier behandelde verwijt van Stas niet dragen. Ook hetgeen Stas in dit verband overigens nog heeft aangevoerd is daartoe onvoldoende.
3.16
Los van het voorgaande moet bovendien worden geconcludeerd dat als al zou moeten worden geoordeeld dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in hun contacten met Schouten, Bijlsma en Omega bepaalde in acht te nemen grenzen hebben overschreden, deze overschrijding, gelet op wat daaromtrent gezien het voorgaande is komen vast te staan, gering van omvang was en bepaald niet kan worden gekwalificeerd als het duurzaam, stelselmatig en structureel uithollen en afbreken van het bedrijfsdebiet van Stas. De slotsom is dan ook dat niet is komen vast te staan dat Repa c.s. onrechtmatig jegens Stas hebben gehandeld.
3.16
De grieven treffen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van Stas dienen alsnog te worden afgewezen. Bij die stand van zaken hebben Repa c.s. geen afzonderlijk belang bij toewijzing van hun reconventionele vorderingen. Stas zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en van het geding in hoger beroep. De kosten van de eerste aanleg in reconventie zullen tussen partijen worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart het hoger beroep tegen het vonnis van 13 november 2013 niet ontvankelijk;
vernietigt het vonnis van 8 oktober 2014 en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Stas (in conventie) af;
wijst de vorderingen van Repa (in reconventie) af;
veroordeelt Stas in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en van het geding in hoger beroep; in eerste aanleg worden de kosten van de conventie aan de zijde van Repa begroot op € 589,- aan verschotten en € 1.356,- voor salaris en de kosten in hoger beroep tot op heden op € 788,84 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
compenseert de proceskosten tussen partijen van het geding in eerste aanleg in reconventie;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, H.T. van der Meer en M.A. Goslings en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.