Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.142.893/01
€ 41.000,-
€ 100.000,-
€ 1.400,-
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding. De partijen, een vrouw en een man, waren in 1977 gehuwd in gemeenschap van goederen en hun huwelijk werd op 5 maart 2012 ontbonden. De vrouw had in hoger beroep grieven ingediend tegen de eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarin onder andere de waarde van de gezamenlijke bezittingen en schulden werd vastgesteld. De vrouw verzocht om een herziening van de toedeling van activa en passiva, terwijl de man in incidenteel hoger beroep zijn eigen verzoeken indiende. Het hof behandelde de grieven van beide partijen en oordeelde over de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap, inclusief onroerend goed, bankrekeningen en andere activa. Het hof oordeelde dat de vrouw een bedrag van € 14.405,93 aan de man moest betalen ter zake van overbedeling en dat de man verantwoordelijk was voor de aflossing van bepaalde schulden. Daarnaast werd de vrouw verplicht om de hypotheekschuld van € 100.000,- en de schuld aan de Postbank van € 68.067,- voor haar rekening te nemen. Het hof bepaalde dat beide partijen binnen twee maanden na de beschikking hun medewerking moesten verlenen aan de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In de tweede zaak, die betrekking had op de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring, werd het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat het hof de eerdere beschikking vernietigde en de verdeling vaststelde. De uitspraak werd gedaan op 13 januari 2015.