ECLI:NL:GHAMS:2015:784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
R 001809-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na gehonoreerd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1970, heeft schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in een strafzaak. De schade is gespecificeerd op een totaalbedrag van € 128.630,00, met een aanvullend verzoek om een vermenigvuldigingsfactor van twee toe te passen op het verzochte bedrag, wat resulteert in een totaalbedrag van € 64.315,00.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken in de strafzaak en het verzoekschrift, en heeft de advocaat-generaal, verzoeker en diens advocaat gehoord. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de schadevergoeding, stellende dat er geen gronden van billijkheid zijn om een vergoeding toe te kennen, aangezien de voorlopige hechtenis rechtmatig was.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de geweldsincidenten tussen verzoeker en het slachtoffer, en heeft vastgesteld dat verzoeker op 11 mei 2012 in verzekering is gesteld op verdenking van poging tot doodslag. Het hof heeft het beroep op noodweer gehonoreerd en verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uiteindelijk heeft het hof, rekening houdend met alle omstandigheden, besloten om een schadevergoeding van € 32.000,00 toe te kennen aan verzoeker, en het overige verzochte af te wijzen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001809-14 / (89 Sv)
Parketnummer in hoger beroep: 23-002147-13
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. R.J. Pardijs,
Louise Henriëttestraat 25, Postbus 1094, 1810 KB Alkmaar.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer, welke schade als volgt is gespecificeerd:
- 3 dagen verblijf op politiebureau (ad € 105,00 per dag) € 315,00
- 800 dagen verblijf in huis van bewaring (ad € 80,00 per dag)
€ 64.000,00

Totaal € 64.315,00

In een op 3 februari 2015 ter strafgriffie ingekomen aanvullend verzoekschrift heeft de advocaat van verzoeker, onder verwijzing naar de aangehechte brief van psycholoog [deskundige] van 29 januari 2015, verzocht een vermenigvuldigingsfactor twee toe te passen op het verzochte bedrag, zodat wordt verzocht een additionele vergoeding van € 64.315,00, tot een totaalbedrag van
€ 128.630,00.

2.Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en van het onderhavige verzoekschrift, alsmede van het standpunt van de advocaat-generaal betreffende dit verzoek.
Het hof heeft op 4 februari 2015 de advocaat-generaal, verzoeker en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat van verzoeker heeft het verzoek in raadkamer toegelicht en heeft medegedeeld dat het aanvullend verzoekschrift is gebaseerd op de behandeling van verzoeker bij De Waag, alsmede op de door verzoeker gevolgde individuele therapie bij psycholoog Habets. Verzoeker ervaart nu problemen in zijn leven als gevolg van de ondergane detentie, hetgeen een vermenigvuldiging van de verzochte vergoeding met een factor twee rechtvaardigt, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de verzochte schadevergoeding. Er zijn geen gronden van billijkheid om een vergoeding toe te kennen. De toepassing en de voortduring van de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis waren rechtmatig en hingen ook samen met de aanvankelijke verklaring van verzoeker dat het slachtoffer een inbreker was. Ook hetgeen bij het aanvullende verzoekschrift is verzocht, dient te worden afgewezen, nu dit onvoldoende is onderbouwd.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van het verzochte, namelijk wat betreft de forfaitaire bedragen voor ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en tot afwijzing van de in de aanvulling verzochte verhoging van de vergoeding.

3.Beoordeling van het verzoek

Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Verzoeker is op 11 mei 2012 in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen op 14 mei 2012. Verzoeker is op 22 juli 2014 in vrijheid gesteld.
Bij – inmiddels onherroepelijk geworden – arrest van 22 juli 2014 heeft het gerechtshof Amsterdam het primair tenlastegelegde feit, poging tot doodslag, bewezen verklaard en verzoeker vervolgens ter zake daarvan ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. De strafzaak met voormeld parketnummer is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Ingevolge art. 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn beschikking HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis "aan zijne eigen houding te wijten heeft". Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 90 Sv. Voorts zijn in deze beschikking van de Hoge Raad onder meer de volgende passages weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in art. 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
"De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...)
De thans geldende regeling belet de rechter, door het gebruik van het woord "tegemoetkoming", een volledige vergoeding van de geleden schade toe te kennen. Het ontwerp vervangt deze term door "schadevergoeding", teneinde aan te geven dat, indien de rechter deze billijk acht, algehele vergoeding mogelijk is. Zo'n geval kan zich met name voordoen, indien op iemand door omstandigheden, buiten hem zelf gelegen, zonder dat hem enige schuld treft, de verdenking is gevallen. (...)
De voorgestelde regeling dwingt intussen de rechter niet, in alle gevallen waarin hij voor toekenning aanleiding ziet, de gehele schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen."
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Het hof dient aldus de vraag te beantwoorden of het, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis – uitgaande van de indertijd gerechtvaardigde verdenking – niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden van belang.
In de zaak met voormeld parketnummer is ten laste van verzoeker bewezenverklaard, kort gezegd, dat hij geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven. Verzoeker heeft [slachtoffer] meermalen met diverse (zware) voorwerpen tegen het hoofd geslagen. Als gevolg van het door verzoeker aan [slachtoffer] toegebrachte letsel – bloedingen in de hersenen, schedel op meerdere plaatsen gebroken, zowel in het aangezicht als in het schedeldak en destructie van de rechteroogbol – kan [slachtoffer] zich niets meer herinneren van het gebeurde. In zijn arrest heeft het hof de verklaring van verzoeker tot uitgangspunt genomen, inhoudende, in grote lijnen, dat:
- [slachtoffer] op 10 mei 2012 bij verzoeker op bezoek was en zij samen die middag en de avond ervoor alcohol en drugs hadden gebruikt;
- [slachtoffer] op een gegeven moment agressief werd en verzoeker sloeg, waarna hij [slachtoffer] heeft weten te kalmeren;
- [slachtoffer] agressief werd en verzoeker opnieuw aanviel toen verzoeker tegen hem zei dat hij beter naar huis kon gaan;
- [slachtoffer] verzoeker in zijn keel probeerde te bijten en verzoeker om zijn keel te beschermen zijn kin omlaag heeft gedaan, waarna [slachtoffer] een stuk uit de lip van verzoeker beet, verzoeker [slachtoffer] van zich afgeduwd heeft en bovenop [slachtoffer] is gedoken;
- [slachtoffer] bleef proberen verzoeker in zijn keel te bijten, waardoor hij zich genoodzaakt voelde [slachtoffer] te slaan;
- verzoeker heeft getracht [slachtoffer] bewusteloos te slaan en er alles aan heeft gedaan hem uit te schakelen, waaronder het met diverse (zware) voorwerpen meermalen op het hoofd van [slachtoffer] slaan;
- verzoeker het alarmnummer 112 heeft gebeld toen [slachtoffer] niet meer reageerde.
Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat naar zijn oordeel het excessieve door verzoeker gebruikte geweld niet in verhouding stond tot de aanval waartegen hij zich verdedigde.
Het beroep op noodweerexces heeft het hof gehonoreerd en heeft verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging.
In het licht van de bijzondere aard en de ernst van deze feiten en de daaruit voortvloeiende verdenking, acht het hof het redelijk en billijk om de nadelige gevolgen van deze verdenking gedeeltelijk voor rekening van verzoeker te laten. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat onduidelijkheid heeft bestaan omtrent de feitelijke toedracht, welke onduidelijkheid mede is veroorzaakt doordat verzoeker in zijn 112-melding heeft gezegd dat het slachtoffer een inbreker was en doordat het excessieve geweld dat de verdachte op het slachtoffer heeft toegepast tot gevolg heeft gehad dat het slachtoffer zich niets van het gebeurde kan herinneren.
Ten aanzien van het aanvullende verzoek om de verzochte vergoeding te vermenigvuldigen met een factor twee overweegt het hof dat de forfaitaire bedragen tevens strekken tot vergoeding van immateriële schade. Alleen in geval van uitzonderlijke omstandigheden wordt overgegaan tot een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is naar het oordeel van het hof in deze zaak niet gebleken.
Het hof acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een bedrag van € 32.000,00 als schadevergoeding toe te kennen.

4.Beslissing

Het hof:
Kent ten laste van de Staat aan verzoeker een vergoeding toe van
€ 32.000,00(tweeëndertigduizend euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M.J.G.B. Heutink, L.I.M. van Bergen en R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 25 februari 2015.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van
€ 32.000,00(tweeëndertigduizend euro), te betalen ten laste van de Staat aan verzoeker voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] van de Rabobank (BIC: RABONL2U) ten name van de [naam rekening], onder vermelding van dossiernaam [verzoeker]/OM appel en dossiernummer Ps 31.090-13.
Amsterdam, 25 februari 2015.
Mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter.