Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
bezwaar – met veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2.Feiten
De overige participanten (hiernatezamen met eiser ook te noemen: de participanten) zijn [B bv] (3.963.306 participaties), [C bv] (1 participatie) (hierna: de beheerder), [CC] (196.980 participaties),
[E] (196.980 participaties), [DD] (196.980participaties), [O] (65.660 participaties), [P] (115.400 participaties), [Q] (115.400 participaties), [AA] (119.501 participaties) en [BB] (64.347 participaties). Het totale
“beheerder”of
“[C bv]”;
bijlage 1aan deze overeenkomst wordt gehecht;
bijlage 1aan deze overeenkomst wordt gehecht hierna ieder voor zich ook te noemen:
“participant”en allen tezamen ook te noemen:
“participanten”;
[a-fonds]
[a-fonds].
Memorandum of Agreement
[D bv], (…) hereinafter referred to as
“the Seller”;
[C bv], (…) hereinafter referred to as
“the
[a-fonds], a closed end common fund (fonds voor gemene
Annex 1hereto, hereinafter:
“the Buyer”;
“the Builder”) a single screw, diesel driven, ocean going bulk carrier of about 57.000 metric tons (
“the Vessel”), in accordance with the shipbuilding contract attached as Annex 2 (
“the Contract”);
economische eigenaar) of the Vessel, whereas the Manager will be the legal owner;
economisch) to the Buyer on 31 of March 2011 ultimately 15 of September 2011. The aforementioned date or any earlier date hereinafter called
“the Delivery Date”.
[D bv](…) hereinafter refer to as
“the Lender”
[a-fonds], (…) hereinafter referred to as
“the Fund”or
“the Borrower”, represented by its manager (
beheerder)
[C bv],(…),
“the Price”),
Principal Amount”) upon and subject to the terms and conditions of this agreement.
VASTSTELLING ECONOMISCHE EIGENDOM
“beheerder”of
[C bv];
contracten, welke [C bv], [B bv] alsmede de natuurlijke personen (…) gehecht wensen te aanvaarden;
[D bv], (…) hereinafter referred to as
[D bv];
[C bv]., (…) hereinafter referred to as
[C bv]
Annex 1, together with
Participantsor the
Fund;
Escrow Agent;
[V-bank] - [Plaats T],
Bank” oder “
[V-bank]” genannt -
[D bv], [plaats R], der
[C bv]
ig Millionen)”
De bank heeft deze charters goedgekeurd.
De schepen worden gepoold, waarbij ze in de pool komen zodra een schip wordt opgeleverd. In de situatie dat alle schepen in de pool zitten, bedraagt de charteropbrengst per schip zodoende 20,500.”
$ 714.000 van [GG bv] aan het fonds, ter attentie van [C bv] en met als omschrijving ‘Structuring fee Scheepvaartfonds’.
€ 64 van [HH bv] aan ‘the Master & Owners of [het schip]’, en met (onder meer) als omschrijving ‘service kit’.
Maar de Belastingdienst heeft die conclusie al wel getrokken. Dit blijkt uit interne documenten van de fiscus, die
NRC Handelsbladbezit. Daarin stelt ze op basis van eigen onderzoek dat Nederlandse bedrijven de maatregel ‘veelvuldig’ hebben gebruikt voor ‘oneigenlijke doeleinden’.
(…)
Bedrijven mochten investeringen in onder meer zeeschepen vanaf 2009 versneld afschrijven, waarmee een forse aftrekpost werd gecreëerd. De fiscus keurde de meeste transacties vooraf goed. Later meende de dienst dat de bedrijven zich toch niet aan afspraken hielden en startte een groot onderzoek.
In een interne rapportage van de fiscus over het onderzoek staat dat in heel het land ‘vergelijkbare constructies’ zijn opgezet, die ‘in essentie’ overeenkomen: ‘Het in twee jaar wegpoetsen van winsten door te doen alsof men een grote investering heeft verricht.’”
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
interne rapportagevan de Belastingdienst, als vermeld in een artikel in NRC Handelsblad van 12 november 2014, als ‘8:42-stuk’ te worden overgelegd. Belanghebbende acht dit stuk relevant nu hij vermoedt dat de inspecteur intern te horen heeft gekregen dat hij tegen het beleid van de staatssecretaris van Financiën moet ingaan. Als dat zo is, zou sprake (kunnen) zijn van een procederen door de inspecteur ‘tegen beter weten in’ en dat zou kunnen leiden tot een hogere proceskostenvergoeding, aldus belanghebbende.
De omstandigheid dat het fonds niet de juridische eigendom van het schip heeft, doet aan het
Voorts betoogt de inspecteur dat de fiscale faciliteiten – waaronder (naar het Hof begrijpt) de met ingang van 2009 ingevoerde tijdelijke willekeurige afschrijving – bij de beoordeling van de aanwezigheid van een bron buiten aanmerking moeten worden gelaten. Daarvan uitgaande is niet aannemelijk te achten dat door belanghebbende van zijn deelname aan het fonds redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. De inspecteur wijst op een in 2010 door belanghebbende geleden verlies (willekeurige afschrijving) van € 1.970.873 (bij een investering door belanghebbende van € 545.000) en acht de tot de stukken behorende rendementsprognose van het fonds onvoldoende overtuigend, omdat niet duidelijk is hoe het resultaat van het fonds tussen de participanten wordt verdeeld en die prognose voor de gehele periode een negatieve cash flow laat zien. Een positief resultaat was voorts redelijkerwijs niet te verwachten vanwege de eind 2010 bestaande voortdurend slechte marktomstandigheden, te lage vrachttarieven en de abnormaal hoge, boven de marktwaarde liggende kostprijs/aankoopprijs van het schip, in combinatie met (te) zware schuldenlasten, aldus nog steeds de inspecteur.
Ook op een (veel) langere termijn was volgens belanghebbende redelijkerwijs voordeel te verwachten. Dat de (verwachte) cash flow over de eerste vijf jaren negatief was is door belanghebbende gemotiveerd betwist. Dat de resultaten van het fonds zijn tegengevallen en dat de charter-inkomsten inmiddels veel lager zijn dan aanvankelijk was overeengekomen doet aan de aanwezigheid van een redelijkerwijs te verwachten voordeel van de deelname in het fonds bij aanvang van die deelname niet af. Die charterinkomsten hadden volgens belanghebbende nog 25% lager mogen zijn dan bij de investering in het fonds werd verwacht, voordat het resultaat niet meer ‘break-even’ zou zijn.
In het licht van het vorenoverwogene heeft het op de weg van de inspecteur gelegen om feiten aannemelijk te maken die tot het oordeel (kunnen) leiden dat van het aandeel van belanghebbende in (de onderneming van) het fonds redelijkerwijs geen winst was te verwachten. Voor dit bewijs zijn naderhand gebleken negatieve resultaten van het fonds niet voldoende. Het Hof ziet in hetgeen de inspecteur (in hoger beroep) naar voren heeft gebracht ook geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten om te veronderstellen dat (de participanten van) het fonds bij de verwerving van het schip onzakelijk zouden hebben gehandeld. Evenals de rechtbank in eerste aanleg heeft geconcludeerd, is het Hof van oordeel dat de inspecteur tegenover hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, onvoldoende bewijs heeft geleverd. Dat, zoals de inspecteur (aan het slot van zijn tweede termijn voor het Hof) heeft betoogd, het contract voor de verhuur van het schip later is heronderhandeld en dat toen de huurprijs is vastgelegd op $ 21.500, leidt niet tot een ander oordeel, nog afgezien ervan dat ook de hiervoor vermelde rendementsprognose is gebaseerd op een tarief van $ 21.500.
De bewijslast dat eiser ondernemer is in vorenbedoelde zin rust op hem, aangezien de vraag of eiser ondernemer is voorafgaat aan de vraag of hij zijn onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 geruisloos kan inbrengen in [A bv] en hij immers van de faciliteit gebruik wenst te maken. Nadat eiser aan zijn bewijslast heeft voldaan, is het aan verweerder om onder nader te stellen voorwaarden bij voor bezwaar vatbare beschikking ingevolge artikel 3.65, vierde lid, van de Wet IB 2001 op het verzoek te
$ 38.000.000 ook rechtstreeks extern wordt verbonden. Die overeenkomst is weliswaar mede ondertekend door ‘[a-fonds]’, maar daaruit volgt evenwel niet dat de participanten daardoor rechtstreeks verbonden worden of dat de beheerder als gevolmachtigde van de participanten heeft opgetreden. Integendeel, de door de beheerder met de bank overeengekomen hypothecaire lening wordt door de participanten van het fonds nadien juist bekrachtigd met de overeenkomst van 11 april 2011. Dat veronderstelt echter niet automatisch externe werking. Er veronderstellenderwijs van uitgaand dat eiser wel rechtstreeks verbonden wordt voor de verplichtingen voorvloeiend uit die overeenkomsten, geldt ook hier, naar volgt uit de brief van de bank van 30 december 2010, dat de
De overige overeenkomsten waarover de rechtbank beschikt en die betrekking hebben op de relevante periode geven evenmin aanleiding voor een ander oordeel, te meer daar die in het bijzonder de interne verhoudingen tussen de participanten regelen.
rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming.De beoordeling of aan die eis is voldaan geschiedt naar de regels van het burgerlijk recht. (…)
De uitgesproken bedoeling van de Participanten geen maatschap, vof of CV aan te willen gaan en het Fonds niet als zodanig openbaar te doen worden, is in hun onderlinge verhouding niet zonder betekenis, maar die is niet doorslaggevend voor de objectieve kwalificatie en de verhouding tot of verbondenheid jegens derden die een
zakelijke(contractuele of o.d.-) vordering hebben. De subjectieve wil van partijen is daarvoor niet beslissend. (…)
gebondendoor de [
Hof: fondsvoorwaarden, het Memorandum of Agreement, de ‘participation- and shareholders agreement’; hierna respectievelijk: Fvw, MoA en PSA], nadere besluiten, afspraken en verklaringen. Tezamen kunnen die worden aangemerkt als een regeling tot beheer van de gemeenschap als bedoeld in art. 3:168 BW.
Maatschap(…)
Het Fonds voldoet echter ook aan de omschrijving van art. 7A:1655 BW (
‘Maatschap is eene overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te delen.’). (…) De kwalificatie als maatschap heeft (…) gevolgen voor de externe betrekkingen. In de eerste plaats omdat die zich als rechthebbende op haar onderneming dient in te schrijven in het Handelsregister (art. 5 Hrw 2007). In de tweede plaats omdat de vraag rijst welke vorm van vennootschap zij heeft. In de derde plaats omdat dit invloed heeft op de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de beherend vennoot en de vraag of beperkingen in die bevoegdheid kunnen worden tegengeworpen aan derden.
nietvoor
eigenrekening en risico doch voor dat van de Participanten, waaronder de Beheerder zelf. De Beheerder is door de Participanten aangewezen (art. 1. Fvw) om het management te voeren en het exploitatiebeleid te bepalen van de aan het Fonds toebehorende gezamenlijke onderneming (art. 4 Fvw). Het algemene beleid en goedkeuring van de in art. 8 lid 2 Fvw genoemde rechtshandelingen blijven echter voorbehouden aan de Vergadering van Participanten die daarvoor voorafgaande goedkeuring dient te verlenen. (…) Dat geldt niet voor de in art. 8 lid 3 Fvw bedoelde rechtshandelingen (‘normal course of business’). In de vervulling van de aan de Beheerder gedelegeerde en opgedragen taken van beheer van het Fonds (artt. 7/8 Fvw) handelt hij voor rekening en risico van het Fonds en treedt bij het beheer van het Fonds op in het belang van de Participanten (art. 7 lid 3 Fvw). Het is hem in de Fvw niet verboden op te treden in naam van het Fonds (zie art. 8 lid 1 en 3 en art. 17 lid 2 Fvw). (…) Ook uit de omschrijving van zijn taken blijkt dat die mede betrekking hebben op de nakoming van overeenkomsten waarbij de Participanten ook zelf partij zijn (…). Daarbij sluit aan dat hij blijkens art. 17 Fvw niet bevoegd is ‘een’, d.w.z. een afzonderlijke participant jegens een derde te verbinden,
behoudensvoorzover uit de Fvw respectievelijk de PSA, alsmede de daarin vermelde overeenkomsten anders blijkt (art. 17 lid 2 Fvw; zie ook art. 8 lid 2 Fvw). Wat die bedoelde overeenkomsten betreft is hij dus bevoegd op te treden als vertegenwoordiger van de individuele participanten die partij zijn bij die overeenkomsten zonder dat deze hem daartoe afzonderlijk toestemming of volmacht behoeven te verlenen. Hij kan daarbij handelen naar eigen inzicht (art. 8 lid 1 onder c Fvw). (…) Nu niet is gebleken van inschrijving in het handelsregister van enige beperking in de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de vennootschap kan tegenover derden ook geen beroep worden gedaan op enige beperking van de bevoegdheid van de Beheerder tot vertegenwoordiging.
bedrijfsmatigwerkzaam [is] volgt daaruit dat het Fonds van rechtswege moet worden aangemerkt als een v.o.f. en dat derden in het economisch verkeer dan ook de bescherming genieten die het voor een v.o.f. geldende aansprakelijkheidsregime met zich mee brengt. De Participanten zijn dan als vennoten van die v.o.f. hoofdelijk aansprakelijk voor de door het Fonds jegens derden aangegane of ontstane verplichtingen (art. 18 WvK). Omdat het Fonds niet als zodanig is ingeschreven in het Handelsregister geldt het verzwaarde regime van art. 29 WvK. Bijgevolg kunnen de Participanten zich tegenover derden niet beroepen op enige beperking van het doel of de bevoegdheid tot vertegenwoordiging.
Hof: nummering conform het origineel] Leningsovereenkomst tussen [[V-bank] Kreditanstalt] en het fonds (…).
on behalf ofthe Fund part of the Purchase price’. Blijkens de Considerans van de MoA heeft [[D bv]] ‘handelend namens het Fonds’ een lening verstrekt. Voorts bepaalt het MoA in art. 1 lid 1 en lid 2 uitdrukkelijk dat bij oplevering van het Schip de economische eigendom zal berusten bij het fonds ‘oftewel aan (kort: de Participanten) onder de verplichting voor het fonds, oftewel (kort: de Participanten) om alle verplichtingen uit de contracten zowel reeds vervallen als thans opeisbare als toekomstige verplichtingen voor haar rekening te zullen nemen en’- zie lid 2 – ‘als eigen schulden te zullen voldoen’. Het onderstreept en bevestigt de rechtstreekse verbondenheid van het Fonds en (‘oftewel’) de afzonderlijke Participanten.
Het Fonds en daarmee ook de Participanten werden daarmee aansprakelijk voor verbintenissen uit contract en onrechtmatige daad jegens de bemanning, derden-leveranciers en mogelijke gelaedeerden. (…)
ondernemeris als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet aan bij het oordeel van de rechtbank.
ondernemerkan worden aangemerkt indien voor zijn rekening een onderneming wordt gedreven én hij rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Het ligt in beginsel op de weg van de belastingplichtige om aannemelijk te maken dat aan de in artikel 3.4 van de Wet gestelde voorwaarden is voldaan.
ondernemermoet worden beschouwd), wijst het Hof derhalve af. Anders dan de rechtbank in r.o. 4.4.7 van haar uitspraak heeft overwogen, is het Hof van oordeel dat de in het Memorandum of Ageement en de ‘Loan Agreement’ opgenomen beperkingen van de aansprakelijkheid van de participanten voor de vraag voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven, niet relevant zijn en derhalve aan het hiervoor overwogene niet afdoen.
Aanpassing ondernemersbegrip en winstbegrip(…) In dat verband wordt voorgesteld om het ondernemersbegrip te beperken tot personen voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die bovendien tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming. Pas in deze situatie is sprake van het lopen van werkelijk ondernemersrisico. (…) Wordt de onderneming in de vorm van een samenwerkingsverband gedreven, dan zullen de belastingplichtigen die voor schulden van het samenwerkingsverband aansprakelijk zijn, als ondernemer kwalificeren. Bij samenwerkingsverbanden als maatschappen en vennootschappen onder firma zullen doorgaans alle participanten als ondernemer kwalificeren.”,
Kamerstukken II 1998/99, nr. 26.727, nr. 3, p. 92.
De termen “verbonden” en “verbintenissen” zij[n] afkomstig uit het privaatrecht en dienen op analoge wijze te worden uitgelegd. (…) Met de term “rechtstreeks” wordt beoogd tot uitdrukking te brengen dat alleen een rechtstreekse (“eigen”) verbondenheid voldoende is. Bij belastingplichtigen die zichzelf binden en de belastingplichtigen die als deelnemer aan een samenwerkingsverband worden vertegenwoordigd, bijvoorbeeld door een van de andere vennoten in een vennootschap onder firma, is dat het geval. (…) Een belastingplichtige hoeft niet voor alle verbintenissen die betrekking hebben op een onderneming te zijn verbonden. Vandaar dat in de bepaling gesproken wordt over “verbintenissen” in plaats van “alle verbintenissen” of “de verbintenissen”,
Kamerstukken II 1998/99, nr. 26.727, nr. 3, p. 97-98.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de voor het ondernemerschap vereiste aansprakelijkheid steeds volledig moet zijn, of dat voor deelnemers aan een samenwerkingsverband ook een gedeeltelijke aansprakelijkheid voldoende is. Onze reactie hierop is dat vennoten in een vennootschap onder firma en beherend vennoten in een commanditaire vennootschap steeds hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap. Voor maten in een openbare maatschap geldt daarentegen als uitgangspunt dat zij ieder voor een gelijk deel aansprakelijk zijn voor zaaksschulden. Onder omstandigheden kunnen ook zij op grond van artikel 6:6, tweede lid, of artikel 7:407, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek overigens hoofdelijk aansprakelijk zijn. In alle genoemde gevallen voldoen de deelnemers aan het samenwerkingsverband aan het criterium dat zij rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming. Dat de aansprakelijkheid niet altijd een hoofdelijke is, doet daar niet aan af, omdat hun aansprakelijkheid niet is gemaximeerd tot een bepaald bedrag. (…)
De leden van de CDA-fractie vragen of het in artikel 3.2.1.2 neergelegde criterium van aansprakelijkheid in het licht van artikel 7:404 van het Burgerlijk Wetboek bij grote maatschappen wel goed houdbaar is. Vooropgesteld moet worden dat artikel 7:404 van het Burgerlijk Wetboek de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer en daarmee van de grote maatschappen onverminderd laat. De mening dat de aansprakelijkheid erg klein is, onderschrijven wij derhalve niet. Voor het ondernemerschap van een belastingplichtige, zoals dat thans wordt voorgesteld, is de relatieve omvang van de aansprakelijkheid niet van belang. Ten aanzien van grote maatschappen is dat niet anders.
De volgende situatie die deze leden beschrijven is die van een gekunstelde constructie met een investering in maatschapsverband in een verhuurd schip, zonder dat op enigerlei wijze aansprakelijkheid ontstaat. Bedacht dient te worden dat er twee situaties onderscheiden dienen te worden. Als de deelnemers aan dit maatschapsverband nooit aangesproken kunnen worden voor de verbintenissen betreffende de maatschap, dan zijn deze deelnemers te beschouwen als stille maten die niet kwalificeren als ondernemer. Als de deelnemers aan dit maatschapsverband wel aangesproken kunnen worden voor de verbintenissen betreffende de maatschap, dan kwalificeren zij als ondernemer. Maar deze deelnemers lopen, hoewel de kans wellicht gering is, wel ondernemersrisico met hun gehele privé-vermogen.”,
Kamerstukken II 1999/2000, 26.727, nr. 7, p. 126-127.
In deze is overigens niet beslissend dat in artikel 3, aanhef en onder b, van de fondsvoorwaarden is bepaald dat het fonds geen commanditaire vennootschap, vof dan wel maatschap is. De kwalificatie van het fonds is immers mede een rechtsvraag welke in zoverre onttrokken is aan hetgeen de participanten daaromtrent hebben vastgelegd.
ondernemerin de zin van die bepaling moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de vraag of de inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, in het midden kan blijven.
5.5. Kosten
6.Beslissing
omtrent de proceskosten en het griffierecht betreft;
2011 te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van het Hof;
en