ECLI:NL:GHAMS:2015:949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
200.144.321
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opdracht tot werkzaamheden aan zonneschermen met betrekking tot ontbinding van de overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een opdracht die [geïntimeerde sub 1] aan [appellant] heeft gegeven voor werkzaamheden aan zonneschermen. De werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar [geïntimeerde sub 1] heeft nagelaten het verschuldigde bedrag van € 1.406,58 te betalen. [appellant] vordert betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft in een eerder vonnis [geïntimeerde sub 1] veroordeeld tot betaling van een lager bedrag, wat [appellant] niet accepteert. Het hof heeft in een tussenarrest geoordeeld dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, maar niet tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde sub 1] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden, omdat niet is komen vast te staan dat [appellant] in verzuim verkeerde. Hierdoor blijft de verplichting van [geïntimeerde sub 1] tot betaling van het verschuldigde bedrag bestaan. Het hof heeft de vordering van [appellant] toegewezen en het bestreden vonnis vernietigd. [geïntimeerden] zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 1.706,58, vermeerderd met rente, en zijn ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.144.321/01
kenmerk rechtbank Amsterdam : CV 13-11862
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2385851/CV EXPL 13-6580
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 maart 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

gevestigd te Krommenie,
2. [geïntimeerde sub 2],vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonend te [woonplaats],
3. [geïntimeerde sub 3],vennoot van geïntimeerde sub 1,
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.R. Kant te Krommenie.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant zal hierna worden aangeduid als [appellant] en geïntimeerden gezamenlijk als [geïntimeerden] en afzonderlijk respectievelijk als [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3].
[appellant] is bij dagvaarding van 24 maart 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2013 en van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, locatie Zaandam, van de 16 januari 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.
Bij tussenarrest van 10 juni 2014 heeft het hof beslist dat de vordering van [appellant] de appelgrens overschrijdt, zodat hij in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 16 januari 2014 kan worden ontvangen. Verder heeft het hof in het dictum [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 11 september 2013 en verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven, onder het aanhouden van iedere verdere beslissing.
[appellant] heeft onder overlegging van producties een memorie van grieven genomen.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 16 januari 2014 en alsnog toewijzing van zijn vorderingen, onder veroordeling van [geïntimeerde sub 1] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 16 januari 2014, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van 26 januari 2015 doen bepleiten, [appellant] door mr. Slager en [geïntimeerden] door mr. Kant, laatstgenoemde aan de hand van een pleitnota.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
  • a) In april 2012 heeft [geïntimeerde sub 1] [appellant] opgedragen werkzaamheden te verrichten ten behoeve van twee zonneschermen, op te hangen aan de gevel van het pand van [geïntimeerde sub 1] aan de Zuiderhoofdstraat 60 te Krommenie (hierna: de werkzaamheden). [appellant] heeft deze opdracht aanvaard.
  • b) De werkzaamheden zijn in mei 2012 uitgevoerd en het hiermee gemoeide bedrag van € 1.406,58 (inclusief btw) is bij factuur van 6 juni 2012 in rekening gebracht.
  • c) [geïntimeerde sub 1] heeft na de uitvoering van de werkzaamheden zelf herstelwerkzaamheden aan de twee zonneschermen uitgevoerd. [appellant] heeft op enig moment een nieuw doek geplaatst.
  • d) [geïntimeerde sub 1] is in gebreke gebleven het bedrag van € 1.406,58 (inclusief btw) aan [appellant] te betalen.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van (1) een bedrag van € 1.406,58 (hoofdsom), vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand over dit bedrag vanaf 21 juni 2012, en (2) een bedrag van € 300,= (buitengerechtelijke kosten), (3) onder veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
3.2.
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 16 januari 2014 [geïntimeerde sub 1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 421,97, vermeerderd met een rente van 1% per maand over dit bedrag vanaf 21 juni 2012 en het meer of anders gevorderde afgewezen, onder compensatie van de proceskosten.
3.4.
De grieven zijn gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing in het bestreden vonnis van de vorderingen van [appellant], en een aantal overwegingen die aan deze afwijzing ten grondslag ligt.
3.5.
[appellant] voert als grondslag voor zijn vorderingen aan dat hij in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde sub 1] werkzaamheden heeft verricht, zodat [geïntimeerde sub 1] het hiermee gemoeide bedrag van € 1.406,58, vermeerderd met een contractuele rente van 1% per maand, verschuldigd is geworden. Nu [geïntimeerden] in gebreke is gebleven met betaling en [appellant] als gevolg hiervan kosten heeft moeten maken, dient [geïntimeerde sub 1] op grond van de betalingsvoorwaarden van [appellant] het hiermee gemoeide bedrag van € 300,= te vergoeden. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zijn als vennoten van [geïntimeerde sub 1] mede voor deze vorderingen aansprakelijk, aldus [appellant].
3.6.
[geïntimeerden] betwisten niet dat [geïntimeerde sub 1] opdracht tot bedoelde werkzaamheden heeft gegeven en dat deze zijn uitgevoerd. [geïntimeerden] betwisten echter dat [geïntimeerde sub 1] het hiermee gemoeide bedrag van € 1.406,58, vermeerderd met rente, verschuldigd is geworden. De werkzaamheden zijn immers gebrekkig uitgevoerd, zodat [geïntimeerde sub 1] de opdracht (buitengerechtelijk) ontbonden heeft en [geïntimeerde sub 1] niet gehouden zijn tot betaling van de factuur, aldus [geïntimeerden]
3.7.
[appellant] heeft als reactie op voormeld verweer betwist dat de werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd. Mochten er al gebreken zijn, dan zijn deze niet veroorzaakt door een verkeerde uitvoering van de werkzaamheden door [appellant]. Verder voert [appellant] aan dat het werk door [geïntimeerde sub 1] stilzwijgend is aanvaard. Daarbij heeft [geïntimeerde sub 1] niet tijdig geklaagd over de (gestelde) gebreken. Bovendien is geen sprake van verzuim, waardoor de (gestelde) buitengerechtelijke ontbinding geen werking toekomt, aldus [appellant].
3.8.1.
De grieven 1 en 2 zijn (onder meer) gericht tegen de oordelen van de rechtbank dat
( a) het verweer van [appellant] dat hij nooit in de gelegenheid is gesteld om de tekortkomingen te verhelpen, moet worden verworpen, en
( b) het beroep door [geïntimeerden] op de (gedeeltelijke) buitengerechtelijke ontbinding moet worden gehonoreerd.
3.8.2.
[geïntimeerde sub 1] was (is) bevoegd de overeenkomst van opdracht te ontbinden indien nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is dan wel [appellant] in verzuim verkeert. De stelplicht en bewijslast dat een van deze gevallen zich voordoet, rust naar het oordeel van het hof op [geïntimeerden]
Voor zover [geïntimeerden] bedoelen te stellen dat het alsnog verhelpen van de (gestelde) gebreken in de werkzaamheden blijvend of tijdelijk onmogelijk was, hebben zij dit onvoldoende duidelijk en concreet gedaan, mede in het licht van het vaststaande gegeven dat [geïntimeerde sub 1] zelf heeft geprobeerd de gebreken te verhelpen.
Nu [geïntimeerde sub 1] [appellant] niet in gebreke heeft gesteld, is in zoverre in ieder geval geen verzuim ingetreden. Voor zover [geïntimeerden] bedoelen te stellen dat verzuim is ingetreden doordat [geïntimeerde sub 1] uit een mededeling van [appellant] moest afleiden dat deze in de nakoming van zijn verplichtingen zou tekortschieten, hebben zij dit - mede in het licht van de betwisting door [appellant] - onvoldoende geconcretiseerd. De mededeling van [appellant] volgens het proces-verbaal bij de comparitie/descente in eerste aanleg
‘Het kan niet beter dan nu het geval is’, leidt er evenmin toe dat verzuim is ingetreden (op grond van artikel 6:83 lid c BW dan wel de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid). De descente vond plaats op een moment dat [geïntimeerde sub 1] herstelwerkzaamheden aan de twee zonneschermen had uitgevoerd. Mocht de opmerking van [appellant] al betrekking hebben op het geheel van de werkzaamheden, dan valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet uit te sluiten dat de opmerking (mede) werd ingegeven door de wijze waarop de herstelwerkzaamheden door [geïntimeerde sub 1] waren uitgevoerd. Tot slot kan de (gestelde) telefonische onbereikbaarheid van [appellant] er niet aan in de weg staan dat een voor het intreden van verzuim vereiste schriftelijke ingebrekestelling werd verstuurd.
Het voorgaande brengt met zich dat [geïntimeerden] onvoldoende hebben aangevoerd om hun stelling te kunnen dragen dat [appellant] in verzuim verkeerde. Bij gebreke daarvan zullen [geïntimeerden] niet tot bewijs worden toegelaten, daargelaten dat hun bewijsaanbiedingen onvoldoende specifiek en/of relevant zijn.
3.8.3.
Nu niet is komen vast te staan dat [appellant] in verzuim verkeerde, is evenmin komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 1] bevoegd was de overeenkomst van opdracht (buitengerechtelijk) te ontbinden. Dit heeft tot gevolg dat de grieven 1 en 2 voor zover gericht tegen voormelde oordelen a en b (3.8.1) slagen.
3.9.
Nu niet is komen vast te staan dat dat de overeenkomst van opdracht rechtsgeldig is ontbonden, is de verplichting van [geïntimeerde sub 1] tot betaling van het met de opdracht gemoeide loon en onkosten van [appellant], blijven bestaan. Het niet betwisten door [geïntimeerden] van de hoogte van het loon en onkosten van € 1.406,58, brengt met zich dat de vordering van [appellant] tot deze hoogte zal worden toegewezen. Nu de verschuldigdheid van de contractuele rente van 1% per maand vanaf 21 juni 2012 evenmin door [geïntimeerden] is betwist, zal ook deze vordering worden toegewezen.
Voor zover [geïntimeerden] bedoelen het verweer te voeren dat zij het bedrag van
€ 1.406,58 kunnen verrekenen met hun (gestelde) schade van € 423,50 vanwege de herstelwerkzaamheden (zie de factuur van 17 januari 2013; prod. 4 mvg), wordt het verworpen. Het is immers niet komen vast te staan dat [appellant] in verzuim verkeert met betrekking tot de nakoming van de overeenkomst, zodat hij niet tot schadevergoeding kan worden gehouden (artikel 6:74 lid 2 BW; rechtsoverweging 3.8).
3.10.
Overigens begrijpt het hof de laatste alinea op pagina twee van het bestreden vonnis van 16 januari 2014, aldus dat de rechtbank overweegt dat, in het geval [appellant] zou hebben gesteld dat de door hem uitgevoerde werkzaamheden nooit tot het door [geïntimeerde sub 1] gewenste resultaat zouden kunnen leiden (zodat [appellant] niet kwalijk kan worden genomen dat dit resultaat niet is bereikt), deze stelling niet opgaat omdat [appellant] alsdan hiervoor had moeten waarschuwen. Zoals het hof het betoog van [appellant] verstaat, heeft deze echter niet gesteld dat de door hem uitgevoerde werkzaamheden nooit tot het door [geïntimeerde sub 1] gewenste resultaat zouden kunnen leiden. Dit brengt met zich dat deze (niet middels een grief bestreden) overweging van de rechtbank, niet in de weg staat aan voormeld oordeel van het hof (rechtsoverweging 3.9).
3.11.
Grief 4 is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 300,=. [appellant] voert ter onderbouwing van deze vordering onder meer aan dat zij is gebaseerd op haar betalingsvoorwaarden en dat hij kosten heeft gemaakt vanwege inschakeling van Bronwasser Incasso Nederland B.V. Nu [geïntimeerden] hiertegen slechts het verweer voeren dat de buitengerechtelijke werkzaamheden niets hebben opgeleverd, zal voormelde vordering worden toegewezen.
3.12.
Het slagen van de hierboven behandelde grieven, brengt met zich dat het bestreden vonnis van 16 januari 2014 zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] alsnog zullen worden toegewezen. Dit laatste heeft tot gevolg dat [appellant] geen belang heeft bij behandeling van zijn overige grieven.
Nu [geïntimeerden] in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling aan [appellant] van een bedrag van
€ 1.706,58, vermeerderd met een contractuele rente van 1% per maand over het bedrag van € 1.406,58 vanaf 21 juni 2012 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 213,= aan verschotten en op € 1.152,= aan salaris advocaat voor de eerste aanleg, en op € 308,= aan verschotten en op € 1.896,= aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, R.H.C. van Harmelen en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.