ECLI:NL:GHAMS:2015:97

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
200.150.871-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat en de stuiting van verjaring

In deze zaak gaat het om beroepsaansprakelijkheid van de advocaat Appelman, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen Appelman en een cliënt, aangeduid als [geïntimeerde], over de verjaring van vorderingen die door de cliënt zijn ingesteld. De cliënt heeft Appelman aansprakelijk gesteld voor onterecht in rekening gebrachte declaraties, die hij meent te hebben betaald zonder dat de werkzaamheden correct zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft in het eerdere vonnis geoordeeld dat de vorderingen van de cliënt niet zijn verjaard, wat Appelman betwist. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld, als vaststaand aangenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de brief van de cliënt aan Appelman, waarin hij zijn twijfels over de gefinancierde rechtsbijstand uitspreekt, als een geldige stuitingshandeling kan worden aangemerkt. Het hof heeft de grieven van Appelman verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij Appelman is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.150.871/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 2439708 CV EXPL 13-3086
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 januari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Appelman & Mes Advocaten Hoorn B.V.,
gevestigd te Hoorn,
appellante,
advocaat: mr. M.P.J. Appelman te Purmerend,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. de Groot te Hilversum,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Appelman en [geïntimeerde] genoemd.
Appelman is bij dagvaarding van 16 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, locatie Hoorn (hierna: de kantonrechter), van 17 maart 2014, zoals dat onder zaak-/rolnummer 2439708 CV EXPL 13-3086 is gewezen tussen Appelman als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser. De appeldagvaarding bevat de grieven van Appelman en tevens producties. De grieven zijn ter rolle genomen.
Daarna heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord ingediend.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Appelman heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met –uitvoerbaar bij voorraad- veroordeling van Appelman in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met rente.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 3 tot en met 10 de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn - voor zover in dit hoger belang van belang - in hoger beroep niet in geschil en worden derhalve ook door het hof als vaststaand aangemerkt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geschil om het volgende.
3.2.
Op 4 september 2003 heeft [X] (verder: [X] ), destijds als advocaat in loondienst bij Appelman, aan [geïntimeerde] een bevestiging gestuurd van de door [geïntimeerde] verstrekte opdracht om hem bij te staan in een procedure over een omgangsregeling. [X] heeft [geïntimeerde] medegedeeld dat daarvoor een toevoeging zal worden aangevraagd en dat [geïntimeerde] een eigen bijdrage verschuldigd zal zijn.
3.3.
De Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam heeft vervolgens aan [X] - onder nummer 4EH2850 en onder vermelding van de aanduiding ‘vaststelling omgang’ - op 11 september 2003 een toevoeging verstrekt, met bepaling van de eigen bijdrage van [geïntimeerde] op een bedrag van € 417,00. Nadat door [X] op 2 oktober 2003 om vaststelling van de vergoeding is verzocht, heeft de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam deze op 24 oktober 2003 vastgesteld op een bedrag van € 467,71.
3.4.
[Y] , destijds als juridisch medewerker werkzaam bij Appelman, heeft [geïntimeerde] bij brief van 15 april 2004 laten weten dat er is afgesproken dat de opgedragen werkzaamheden zullen worden verricht tegen een uurtarief van € 160,00 en dat [geïntimeerde] geen gebruik wenst te maken van gefinancierde rechtshulp.
3.5.
Bij brief van 30 januari 2009 heeft [geïntimeerde] Appelman te kennen gegeven dat hij vermoedt dat er een groot aantal zaken niet kloppen en dat er fouten zijn gemaakt met betrekking tot zijn ‘recht op gefinancierde rechtsbijstand’, waarna [geïntimeerde] bij de Deken van de Orde van Advocaten te Alkmaar (verder: de Deken), bij brieven van 14 en 20 februari 2009 klachten tegen [Y] en [X] heeft ingediend. Een -als uitvloeisel van een op 20 augustus 2009 gevoerd bemiddelingsgesprek- bij de Deken door [X] gedaan schikkingsvoorstel ten bedrage van € 2.000,00 is door [geïntimeerde] op 14 januari 2010 afgewezen. Eerder had [Y] de Deken laten weten dat zijn werkgever mr. M.P.J. Appelman niet bereid was [geïntimeerde] financieel tegemoet te treden.
3.6.
De Deken heeft de klacht van [geïntimeerde] tegen [X] op 22 juni 2011 gegrond verklaard en geoordeeld dat [X] zich tuchtrechtelijk laakbaar heeft gedragen voor zover het betreft de in de periode tussen oktober 2003 en januari 2006 verrichte werkzaamheden met betrekking tot de omgangsregeling en de klachten tegen [Y] en [X] bij brief van 12 augustus 2011 ter kennis van de raad van Discipline gebracht.
3.7.
De Raad van Discipline heeft op 7 mei 2012 geoordeeld dat [Y] voor de door hem in de periode augustus 2003 tot juli 2004 verrichte werkzaamheden tuchtrechtelijk niet ter verantwoording kan worden geroepen omdat hij in die periode geen advocaat was, dan wel niet werkzaam was in het dossier van [geïntimeerde] . De klacht tegen [X] is - onder oplegging van de maatregel van berisping - gegrond verklaard voor zover het betreft de werkzaamheden ten behoeve van de omgangsregeling tot en met januari 2006.
3.8.
[geïntimeerde] geeft Appelman bij brief van 13 augustus 2012 aansprakelijk gesteld voor de bij hem ten onrechte in rekening gebrachte declaraties, belopende een bedrag van in totaal € 4.171,30, te vermeerderen met rente en kosten, welke vordering de inzet vormt van het onderhavige geschil. De kantonrechter heeft deze vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
3.9.
De grieven van Appelman richten zich (uitsluitend) tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vorderingen van [geïntimeerde] , anders dan Appelman heeft betoogd, nog niet zijn verjaard. De eerste grief strekt - samengevat - ten betoge dat de brief van [geïntimeerde] van 30 januari 2009 gericht aan ‘Appel en [Y] Advocaten’ niet als stuitingshandeling is aan te merken. Volgens de grief heeft Appelman deze brief nooit ontvangen omdat correspondentie steeds direct naar de behandelend advocaat/jurist zou zijn gegaan. Ook het feit dat Appelman niet op de brief heeft gereageerd en de omstandigheid dat [geïntimeerde] “ook zelf na 30 januari 2009 richting Appelman niet meer heeft gereageerd”’ –het hof begrijpt dat Appelman daarmee bedoelt: op de brief niet meer is teruggekomen-, zou volgens Appelman aantonen dat Appelman de brief niet heeft ontvangen. Daarbij heeft de kantonrechter ten onrechte feitelijk bij Appelman de bewijslast van de ontvangst van de brief gelegd. Bovendien is de betreffende brief volgens Appelman niet als stuitingshandeling aan te merken omdat in die brief nergens een verband wordt gelegd met door [geïntimeerde] betaalde facturen en ook de term (terug)betaling er niet in voorkomt.
3.10.
Deze grief faalt. Het enkele feit dat ingekomen correspondentie steeds direct naar de behandelend advocaat/jurist zou gaan c.q. is gegaan, brengt niet mee dat de betreffende brief daarom niet als door Appelman ontvangen dient te worden beschouwd, temeer niet waar de (aangetekende) brief is gericht aan ‘Appel en [Y] Advocaten’, derhalve niet aan [Y] , maar aan het advocatenkantoor (dat duidelijk was dat met “Appel” Appelman is bedoeld heeft Appelman niet betwist). De ontvangst door [Y] - welke door Appelman als zodanig niet is betwist - dient tevens als ontvangst door Appelman te worden aangemerkt. De inhoud van deze brief is bovendien zodanig dat deze brief als geldige stuitingshandeling valt aan te merken. [geïntimeerde] - die (onbetwist) juridisch een leek is - maakt in deze brief onmiskenbaar duidelijk dat hij meent dat er fouten zijn gemaakt rondom ‘zijn recht op gefinancierde rechtsbijstand’, dat hij het niet eens is met de gang van zaken en dat hij daarover een klacht zal indienen. Uit de aard van de genoemde fout vloeit voort, dat deze financiële consequenties heeft (gehad). Appelman heeft uit een en ander moeten opmaken dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moe(s)t houden dat hij de beschikking houdt over gegevens en bewijsmateriaal om zich daarmee tegen een mogelijk door [geïntimeerde] ingestelde vordering te verweren.
3.10.
Gelet op het voorgaande behoeft grief 2, inhoudende de stelling dat (ook) de klachtbrieven van [geïntimeerde] aan de Deken van 14 en 20 februari 2009 niet als geldige stuitingshandeling zijn aan te merken, verder geen bespreking meer. Van relevante bewijsaanbiedingen is geen sprake. De slotsom moet zijn dat de grieven van Appelman falen en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Appelman in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,00 aan verschotten en € 632,00 voor salaris te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Blokland, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.