Het hof overweegt als volgt.
In de tussenbeschikking van de rechtbank van 20 maart 2013 is - kort gezegd - bepaald dat 1 juli 2011 als peildatum voor de verrekening geldt. Die peildatum staat in hoger beroep niet ter discussie, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
Niet in geschil is dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodieke verrekenbeding, zoals vermeld in art. 4 lid 1 HV. Gelet op het bepaalde in art. 1:141 lid 3 BW artikel 1:141 lid 3art. 1:141 lid 3 betekent dat nu de toepasselijkheid van deze bepaling niet bij huwelijkse voorwaarden is uitgesloten , dat het ten tijde van 1 juli 2011 aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en de omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
Vaststaat dat de man op de peildatum vermogen had, bestaande uit (onder andere en kortweg) twee ondernemingen, [X] Transport & Terminal Services ([X] Transport) en [X] Verhuur & Opslag ([X] Verhuur), beide eenmanszaken. Krachtens de hiervoor genoemde bepaling wordt dat vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen tussen partijen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit.
Ter ontzenuwing van genoemd (bewijs)vermoeden heeft de man, zo begrijpt het hof, betoogd dat de activa in de ondernemingen niet zijn gevormd door voor verrekening vatbaar inkomen. Ter onderbouwing heeft hij aangevoerd dat de huuropbrengsten uit [X] Verhuur niet kunnen worden aangemerkt als overgespaarde inkomsten en dat hij met die opbrengsten de geldleningen aangegaan ter financiering van de loods en een naderhand nieuw te bouwen loods heeft afgelost. Verder heeft hij aangevoerd dat uit [X] Transport steeds een maximum bedrag aan inkomsten is onttrokken ten behoeve van privé uitgaven waardoor, zo begrijpt het hof, geen voor verrekening vatbaar inkomen in de onderneming is achtergebleven, en dat hij met de (overige) transportopbrengsten de lening voor de trekkers en trailers heeft kunnen voldoen.
Naar het oordeel van het hof is de man hiermee niet geslaagd in het door hem te leveren tegenbewijs. Daartoe acht het hof van belang dat de man de ondernemingen tijdens het huwelijk is gestart en dat hij ten tijde van de oprichting niet beschikte over vermogen. Verder is rechtens komen vast te staan dat het voor verrekening vatbare inkomen mede winst uit onderneming omvat. Dat betekent dat het opgebouwde vermogen in beginsel in de verrekening moet worden betrokken. De uiteenzetting van de man over de wijze waarop hij gelden heeft verworven om in zijn ondernemingen, althans in de bedrijfsmiddelen die dienstig waren aan die ondernemingen, te investeren biedt geen aanknopingspunt om daarover anders te denken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de man immers niet aannemelijk gemaakt dat op die leningen anders dan met voor verrekening vatbaar inkomen is afgelost. Het betoog van de vrouw dat de man bij de oprichting van [X] Transport activa en een klant van haar vader heeft overgenomen zonder daarvoor een vergoeding te betalen, behoeft daarmee geen bespreking.
Het voorgaande leidt ertoe dat de waarde van [X] Transport en [X] Verhuur per 1 juli 2011 voor verrekening in aanmerking komt. De stelling van de man dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid verrekening van de waarde niet van hem kan worden gevergd, omdat dit de continuïteit van de ondernemingen in gevaar brengt, volgt het hof niet. De ondernemingen zijn bij de hierna te noemen overeenkomst van 11 mei 2012 verkocht en in het licht daarvan heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat verrekening van de waarde invloed heeft op het voortbestaan van de ondernemingen.
De grieven van de vrouw slagen in zoverre. De grieven 3 tot en met 7 van de man falen in zoverre.