ECLI:NL:GHAMS:2016:1098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
200.173.415/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake executoriaal derdenbeslag en communicatieproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Klager, een particulier, had een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die onder andere betrof dat het executoriaal derdenbeslag was gelegd op basis van een ongeldige beschikking en dat de beslagvrije voet op nihil was gesteld. Klager voerde ook aan dat er structureel geen duidelijkheid werd verschaft over de zaak, ondanks herhaaldelijke verzoeken. De kamer had de klacht op de eerste twee onderdelen ongegrond verklaard, maar op het derde onderdeel gegrond, en had de gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen i. en ii. en gedeeltelijk in klachtonderdeel iii. Het hof oordeelde dat de klachtonderdelen i. en ii. te laat waren ingediend, terwijl het derde klachtonderdeel ongegrond werd verklaard omdat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het gebrek aan communicatie na de overname van het dossier door een ander kantoor. De beslissing van de kamer werd dus niet in stand gehouden.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.173.415/01 GDW
nummer eerste aanleg : 832.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 maart 2016
inzake
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 17 juli 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 9 juni 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:69). In de bestreden beslissing heeft de kamer het verzet van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de beslissing van
21 oktober 2014 van de voorzitter van de kamer gegrond verklaard, de door klager tegen de gerechtsdeurwaarder gerichte klacht op twee onderdelen (i. en ii.) ongegrond en op één onderdeel (iii.) gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel opgelegd van berisping met aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) bedoelde handelingen of verzuimen worden gepleegd, oplegging van een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
De beslissing van 9 juni 2015 is gevolgd op de tussenbeslissing van de kamer van 20 januari 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:5), in welke beslissing de kamer - kort gezegd - heeft geoordeeld dat onder andere de gerechtsdeurwaarder als beklaagde gerechtsdeurwaarder dient te worden aangemerkt.
1.2.
Klager heeft op 14 september 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Van klager zijn bij fax van 8 februari 2016 aanvullende producties ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2016. Klager is niet verschenen. De gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 9 maart 2010 heeft een aan het voormalige kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst in verband met door klager verschuldigde kinderalimentatie. Dit is gebeurd op basis van een beschikking van 10 mei 1999 en een vonnis in kort geding van 18 maart 2003 van de rechtbank Rotterdam.
3.2.2.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is op 1 april 2012 samengegaan met het gerechtsdeurwaarderskantoor [naam] (hierna: [X] ).

4.Standpunt van klager

De klacht van klager valt in de volgende onderdelen uiteen.
i. Het executoriaal derdenbeslag is gelegd op basis van een ongeldige beschikking. Klager doelt hierbij op de beschikking van 10 mei 1999 van de rechtbank Rotterdam.
ii. Ten onrechte is bij de beslaglegging de voor klager geldende beslagvrije voet op nihil gesteld.
iii. Er is structureel geweigerd om aan klager duidelijkheid te verschaffen over deze zaak, ondanks herhaald verzoek daartoe.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Overschrijding appeltermijn
6.1.
Klager heeft aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder zijn hoger beroep te laat, want buiten de geldende appeltermijn van dertig dagen, heeft ingediend en daarom in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.2.
De beslissing van de kamer van 9 juni 2015 is verzonden als bijlage bij een brief van de secretaris van de kamer, gedagtekend op 17 juni 2015. Op grond van artikel 45 lid 1 Gdw kan tegen een beslissing van de kamer binnen dertig dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving hoger beroep worden ingesteld bij dit hof. Die termijn eindigde dus op 17 juli 2015. Dit betekent dat het beroepschrift van de gerechtsdeurwaarder, op 17 juli 2015 ingekomen op de griffie van het hof, tijdig is ingediend en de gerechtsdeurwaarder in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
Klachtonderdelen i. en ii.
6.3.
De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Het is vaste rechtspraak van het hof dat een termijn van drie jaar in tuchtprocedures tegen gerechtsdeurwaarders in het algemeen als redelijk kan worden aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klager van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.
6.4.
De klachtonderdelen i. en ii. zien op het handelen van een aan het voormalige kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden - en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder vallende - toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten tijde van de beslaglegging op 9 maart 2010. Het hof is van oordeel dat klager op of omstreeks laatstgenoemde datum kennis heeft genomen dan wel kennis heeft kunnen nemen van het verweten handelen van de gerechtsdeurwaarder. In het proces-verbaal van executoriaal derdenbeslag (in deze tuchtprocedure ook door klager overgelegd) werden de beschikking van 10 mei 1999 en het vonnis van 18 maart 2003 vermeld en werd vermeld dat bij deze beslaglegging de beslagvrije voet op nihil was gesteld. De klacht is op 4 augustus 2014 bij de kamer ingekomen. Dat is te laat, want de termijn van drie jaren was op of omstreeks 9 maart 2013 verstreken. Het voorgaande brengt mee dat klager in de klachtonderdelen i. en ii. niet kan worden ontvangen.
Klachtonderdeel iii.
6.5.
Klager heeft e-mailverkeer tussen hem en de gerechtsdeurwaarder dan wel medewerkers van het voormalige kantoor van de gerechtsdeurwaarder (in de periode september 2008 tot juni 2011) alsook tussen hem en medewerkers van [X] (in de periode eind mei 2014 tot begin augustus 2014) in het geding gebracht.
6.6.
Voor zover klachtonderdeel iii. zich richt op door klager in de periode september 2008 tot juni 2011 over zijn dossier gestelde vragen heeft te gelden dat klager zijn klacht in zoverre te laat, want buiten de hiervoor in rechtsoverweging 6.3. bedoelde klachttermijn van drie jaren, heeft ingediend nu de klacht op 4 augustus 2014 bij de kamer is ingekomen. In zoverre zal klager in klachtonderdeel iii. niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.7.
Voor zover klachtonderdeel iii. betrekking heeft op door klager in de periode eind mei 2014 tot begin augustus 2014 over zijn dossier gestelde vragen, overweegt het hof het volgende.
De gerechtsdeurwaarder heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat bij het samengaan van zijn oude kantoor met [X] op 1 april 2012 het dossier van klager door [X] is overgenomen, dat hij sindsdien met dit dossier geen bemoeienis (meer) heeft gehad en dat hij in oktober 2013 arbeidsongeschikt is geworden. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde arbeidsongeschiktheid van de gerechtsdeurwaarder en de overname van het dossier door [X] voor risico van de gerechtsdeurwaarder hebben te komen, zodat de gerechtsdeurwaarder voor het verweten handelen verantwoordelijk moet worden gehouden.
Klager heeft zijn e-mails gestuurd naar [adres] , het algemene e-mailadres van [X] . Uit die e-mails is naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat klager zijn daarin gestelde vragen (specifiek) aan de gerechtsdeurwaarder heeft gericht. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, kan worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder in de periode eind mei 2014 tot begin augustus 2014 feitelijk zelf niet betrokken is geweest bij de behandeling van het dossier van klager en ook niet een medewerker voor wiens handelen de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk is. Om die reden kan de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk worden gehouden voor het door klager gemaakte verwijt - wat daarvan verder overigens ook zij - dat ondanks zijn herhaalde verzoeken in zijn e-mails geen duidelijkheid is verschaft over de zaak. Nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder op dit punt niet is gebleken, zal dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond worden verklaard.
6.8.
Aangezien het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. De beslissing van de kamer zal worden vernietigd en het hof zal opnieuw beslissen.
6.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.10.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen i., ii. en iii. voor zover dit laatste klachtonderdeel zich richt op door klager in de periode september 2008 tot juni 2011 over zijn dossier gestelde vragen;
- verklaart klachtonderdeel iii. ongegrond voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op door klager in de periode eind mei 2014 tot begin augustus 2014 over zijn dossier gestelde vragen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016 door de rolraadsheer.