ECLI:NL:GHAMS:2016:1196

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
200.149.410/05 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ter inzagelegging van onderzoeksverslag in het kader van vereffening nalatenschap

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 1 april 2016, is het verzoek van de erven van [F] tot ter inzagelegging van het onderzoeksverslag afgewezen. De erven, vertegenwoordigd door mr. Antonie van Hees, hebben verzocht om het onderzoeksverslag, dat is opgesteld in het kader van de vereffening van de nalatenschap van [F], ter inzage te leggen voor eenieder of voor bepaalde personen, op basis van artikel 2:353 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Ondernemingskamer heeft in eerdere beschikkingen reeds bepaald dat het onderzoeksverslag ter inzage ligt voor belanghebbenden, maar heeft geen aanleiding gezien om deze beslissing te herzien.

De Ondernemingskamer heeft overwogen dat de vereffenaar, die verantwoordelijk is voor de afwikkeling van de nalatenschap, belang heeft bij het kunnen delen van informatie uit het onderzoeksverslag met derden. Echter, de Ondernemingskamer oordeelt dat de noodzaak om telkens een machtiging aan te vragen bij de voorzitter niet leidt tot een onevenredige belasting van de boedel, en dat de belangen van de erven en de vereffenaar niet opwegen tegen de afwijzing van het verzoek. De Ondernemingskamer heeft ook het subsidiaire verzoek om inzage voor bepaalde in het verzoekschrift genoemde personen afgewezen, en benadrukt dat deze personen zelf een verzoek tot inzage kunnen indienen.

De beslissing is genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De Ondernemingskamer heeft hiermee de belangen van de betrokken partijen afgewogen en besloten dat het onderzoeksverslag niet voor eenieder toegankelijk zal zijn, maar enkel voor de reeds aangewezen belanghebbenden.

Uitspraak

beschikking
__________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.149.410/05 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 1 april 2016
inzake

1.[A] ,

2.
[B],
3.
[C] ,
4.
[D],
5.
[E],
6.
mr. Antonie VAN HEES, in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [F] , kantoorhoudende en aldus woonplaats hebbende te Amsterdam,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. B.M. Katan, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MUSEUM VASTGOED GROEP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TREDAMER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mr. J. van Bekkumen
mr. L. Stoppels, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[G],
gevestigd te [....] ,
2.
[H],
wonend te [....] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAPIDUS HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. R.P.J.L. Tjittesen
mr. J.W. de Jong, beiden kantoorhoudende te Den Haag.

1.Het verloop van het geding

1.1
De Ondernemingskamer zal de volgende partijen hierna als volgt aanduiden:
  • verzoekers sub 1 tot en met 5 gezamenlijk als de erven;
  • verzoeker sub 6 als de vereffenaar;
  • de erven en de vereffenaar gezamenlijk ook als verzoekers;
  • Museum Vastgoed Groep B.V. als MVG;
  • Tredamer B.V. als Tredamer;
  • MVG en Tredamer gezamenlijk ook als MVG c.s.;
  • [G] als [G] ;
  • belanghebbenden sub 1 tot en met 3 gezamenlijk als [G] c.s.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaken van 23 en 24 december 2014, 5 januari 2015, 27 januari 2016 en 16 februari 2016.
1.3
Bij de beschikkingen van 23 en 24 december 2014 en 5 januari 2015 heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van MVG en van Tredamer, mr. F.D. Stibbe benoemd tot onderzoeker, alsmede - bij wijze van onmiddellijke voorzieningen en vooralsnog voor de duur van het geding - [G] geschorst als bestuurder van MVG en Tredamer, en ing. G.C.J. Verweij benoemd tot bestuurder van MVG en Tredamer. Bij de beschikking van 18 maart 2016 heeft de Hoge Raad het tegen de beschikking van 23 december 2014 ingestelde cassatieberoep verworpen.
1.4
Bij de beschikking van 27 januari 2016 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het op die dag ter griffie van de Ondernemingskamer neergelegde verslag met bijlagen van het bij beschikking van 23 december 2014 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van MVG en van Tredamer (hierna: het onderzoeksverslag) ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5
Bij verzoekschrift (met productie), ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 16 februari 2016, hebben verzoekers de Ondernemingskamer verzocht om op de voet van artikel 2:353 lid 2 BW te bepalen dat het onderzoeksverslag ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor
primaireen ieder en
subsidiairde in het verzoekschrift nader genoemde (rechts)personen.
1.6
Bij verweerschrift (met productie), ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 7 maart 2016, hebben MVG c.s. geconcludeerd tot afwijzing van het primaire verzoek en tot toewijzing van het subsidiaire verzoek met betrekking tot een aantal in het verzoekschrift genoemde personen en tot afwijzing van het subsidiaire verzoek met betrekking tot een aantal andere daarin genoemde personen.
1.7
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van de Ondernemingskamer op 7 maart 2016 hebben [G] c.s. geconcludeerd tot afwijzing van het primaire verzoek en tot toewijzing van het subsidiaire verzoek met betrekking tot een aantal in het verzoekschrift genoemde personen en tot afwijzing van het subsidiaire verzoek met betrekking tot een aantal andere daarin genoemde personen.
1.8
Naast het in deze beschikking aan de orde zijnde verzoek op de voet van artikel 2:353 lid 2 BW hebben verzoekers - voor het geval de Ondernemingskamer dat verzoek zal afwijzen - aan de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht om de erven en de vereffenaar op de voet van artikel 2:353 lid 3 BW te machtigen tot het doen van mededelingen aan derden.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Verzoekers hebben aan hun verzoek samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Ter uitoefening van zijn wettelijke taak om de nalatenschap van [F] (hierna: [F] ) af te wikkelen, waarvan de aandelen in MVG veruit het belangrijkste vermogensbestanddeel vormen, legt de vereffenaar verantwoording af aan diverse personen die er belang bij hebben kennis te kunnen nemen van het onderzoeksverslag. De omvang en samenstelling van die groep personen staat niet op voorhand vast en kan in de loop der tijd wisselen. De vereffenaar heeft er belang bij om vrijelijk mededelingen uit het onderzoeksverslag aan derden te kunnen doen. De noodzaak om van geval tot geval aan de voorzitter van de Ondernemingskamer te verzoeken om een machtiging daartoe, legt een onevenredig beslag op de boedel en leidt in aanhangige gerechtelijke procedures tot ernstige processuele complicaties. De erven zullen over de resultaten van het onderzoeksverslag willen kunnen overleggen met naasten of adviseurs ter bepaling van de betekenis daarvan voor hen. Tot slot bestaat er gezien de maatschappelijke ophef rond de persoon van [F] een maatschappelijk belang bij openbaarheid van het onderzoeksverslag, aldus verzoekers.
2.2
In de beschikking van 27 januari 2016 heeft de Ondernemingskamer reeds overwogen dat lettend op de inhoud van het onderzoeksverslag en op de overigens in deze zaak betrokken belangen, de Ondernemingskamer termen aanwezig acht om te bepalen dat het onderzoeksverslag ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de Ondernemingskamer geen grond om terug te komen van die beslissing en alsnog te bepalen dat het onderzoeksverslag voor een ieder ter inzage ligt.
2.3
Ook het subsidiaire verzoek om bepaalde in het verzoekschrift genoemde personen inzage te verlenen zal de Ondernemingskamer afwijzen. Indien de in het verzoekschrift nader genoemde personen als belanghebbenden als bedoeld in de beschikking van 27 januari 2016 wensen te worden toegelaten tot inzage, kunnen zij zelf zich met een daarop gericht verzoek wenden tot de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om hen thans op verzoek van de erven en de vereffenaars als zodanig aan te merken en inzage te verlenen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en G.A. Cremers en prof. dr. mr. F. van der Wel RA, raden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 1 april 2016.