In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van onroerende zaken gelegen aan de [A-Straat] in [Z]. De belanghebbende, eigenaar van de woningen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 235.500, € 240.000, € 206.500 en € 375.000 voor het jaar 2013. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld, maar had wel een proceskostenvergoeding van € 470 toegekend aan de belanghebbende.
In hoger beroep heeft de belanghebbende de WOZ-waarde van zijn woningen betwist en een lagere waarde bepleit. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de rechtbank de proceskostenvergoeding onjuist heeft berekend. Het Hof heeft de WOZ-waarde van de woningen niet te hoog vastgesteld, maar heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de kostenvergoeding voor het taxatierapport en de proceskostenvergoeding in de beroepsfase. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van de belanghebbende voor het taxatierapport in bezwaar tot € 121 en de proceskosten in beroep en hoger beroep tot € 992 per fase.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar bij het vaststellen van WOZ-waarden en de noodzaak om een correcte proceskostenvergoeding te berekenen. De belanghebbende heeft in deze zaak zijn gelijk gekregen, maar de WOZ-waarden zijn in stand gebleven.