ECLI:NL:GHAMS:2016:130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
25 januari 2016
Zaaknummer
200.177.029/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid klacht tegen kandidaat-gerechtsdeurwaarder

In deze zaak heeft klaagster, een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, op 17 september 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 11 augustus 2015. Deze beslissing volgde op een verzet van klaagster tegen een eerdere beschikking van de plaatsvervangend-voorzitter van 10 februari 2015, waarin haar klacht als kennelijk niet-ontvankelijk was afgewezen. Het hof heeft op 19 januari 2016 uitspraak gedaan en klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het hof oordeelde dat de kamer geen fundamentele rechtsbeginselen had veronachtzaamd en dat klaagster niet kon worden ontvangen in haar hoger beroep, omdat het rechtsmiddelenverbod van artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet van toepassing was. Klaagster had aangevoerd dat zij niet in staat was geweest om op de stellingen van de gerechtsdeurwaarder te reageren, omdat deze geen stukken aan haar had doorgezonden. Het hof verwierp deze stelling, omdat uit de beschikking van 10 februari 2015 bleek dat het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder was aangehecht en aan klaagster was toegezonden. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.177.029/01 GDW
nummer eerste aanleg : 262.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 januari 2016
inzake
[klaagster] ,
wonend te [land] ,
appellante,
gemachtigde: [X] ,
tegen
[gerechtsdeurwaarder]
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 17 september 2015 een beroepschrift - met bijlagen -bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 11 augustus 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:149).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster tegen de beschikking van de plaatsvervangend-voorzitter van 10 februari 2015, waarbij de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna te noemen: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk niet-ontvankelijk is afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3.
Op 14 oktober 2015 heeft het hof een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ontvangen.
1.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 november 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klaagster in haar hoger beroep, bepaald op 22 december 2015. Klaagster, haar gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Ontvankelijkheid
3.1.
Klaagster heeft door middel van een brief van 14 april 2014 van haar gemachtigde bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd, dat bij de kamer is ingekomen op 6 augustus 2014. De plaatsvervangend-voorzitter heeft bij beschikking van 10 februari 2015 de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Uit deze beschikking blijkt dat het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder is aangehecht. Deze beschikking is op 3 maart 2015 aan klaagster toegezonden, waarna klaagster bij schrijven van 15 maart 2015 verzet heeft aangetekend tegen deze beschikking. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 9 juni 2015. De kamer heeft bij beslissing van 11 augustus 2015 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Klaagster stelt dat de kamer tijdens de verzetprocedure ten onrechte niet enig stuk van de gerechtsdeurwaarder aan haar heeft doorgezonden. Klaagster kon derhalve niet op de stellingen van de gerechtsdeurwaarder reageren. Verder meent klaagster dat de bestreden beslissing gebrekkig is gemotiveerd.
3.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij verweerschrift in hoger beroep aangevoerd dat klaagster, gelet op artikel 39, lid 4 Gdw, niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.5.
Het hof is van oordeel dat de onder 3.2. vermelde uitzondering zich in de onderhavige zaak niet voordoet. Het hof volgt klaagster niet in haar stelling dat de kamer heeft verzuimd enig stuk (het hof begrijpt: het verweerschrift) van de gerechtsdeurwaarder aan klaagster tijdens de verzetprocedure door te zenden. Uit de beschikking van 10 februari 2015 blijkt immers dat het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder is aangehecht. Bij brief van 3 maart 2015 is deze beschikking aan klaagster toegezonden. Uit het proces-verbaal van 9 juni 2015 blijkt overigens ook niet dat namens klaagster ter zitting enige opmerking over deze kwestie is gemaakt.
Dat klaagster meent dat de bestreden beslissing gebrekkig is gemotiveerd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 11 augustus 2015.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016 door de rolraadsheer.