ECLI:NL:GHAMS:2016:130
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid klacht tegen kandidaat-gerechtsdeurwaarder
In deze zaak heeft klaagster, een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, op 17 september 2015 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 11 augustus 2015. Deze beslissing volgde op een verzet van klaagster tegen een eerdere beschikking van de plaatsvervangend-voorzitter van 10 februari 2015, waarin haar klacht als kennelijk niet-ontvankelijk was afgewezen. Het hof heeft op 19 januari 2016 uitspraak gedaan en klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het hof oordeelde dat de kamer geen fundamentele rechtsbeginselen had veronachtzaamd en dat klaagster niet kon worden ontvangen in haar hoger beroep, omdat het rechtsmiddelenverbod van artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet van toepassing was. Klaagster had aangevoerd dat zij niet in staat was geweest om op de stellingen van de gerechtsdeurwaarder te reageren, omdat deze geen stukken aan haar had doorgezonden. Het hof verwierp deze stelling, omdat uit de beschikking van 10 februari 2015 bleek dat het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder was aangehecht en aan klaagster was toegezonden. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.