Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
is per 11 maart 2015 ontbonden zonder dat nog enige verrekening dient plaats te vinden tussen huurder en verhuurder, alsmede de aan verhuurder gelieerde partijen. Hieronder wordt ook verstaan eventueel terug te ontvangen kansspelbelasting. (...)”
grief 1richt Orso zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat De Key gerechtigd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Blijkens de brief van 14 april 2015 was de primaire grond van De Key voor ontbinding erin gelegen dat Orso de bedrijfsruimte in strijd met de huurovereenkomst had onderverhuurd, hetgeen Orso betwist. Voor De Key was duidelijk dat niet Orso, maar een derde de bedrijfsruimte zou exploiteren. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter veel gewicht toegekend aan artikel 7:219 BW, aangezien Orso niet bekend was met enig onbehoorlijk handelen van haar onderhuurder en zij de huurovereenkomst met hem onmiddellijk heeft laten eindigen. Een situatie als bedoeld in artikel 7:231 lid 2 BW deed zich niet voor, aangezien de opheffing van de sluiting reeds bewerkstelligd kan worden door een andere exploitant in het gehuurde te laten trekken. Het belang van Orso bij voortzetting was niet slechts gelegen in de inkomsten van speelautomaten maar ook in schade in verband met de inventaris en inrichting ter waarde van € 32.565,95 die zij niet aan een opvolgend huurder heeft kunnen verkopen. De Key heeft in redelijkheid niet tot buitengerechtelijke ontbinding kunnen komen, aldus Orso.
grief 2betoogt Orso dat voor zover de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden, de vordering tot ontruiming had moeten worden afgewezen omdat in deze situatie een ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De ontruiming heeft Orso veel schade opgeleverd, onder meer door de gemiste huuromzet, maar ook doordat de inventaris onherstelbaar is beschadigd en niet meer kan worden verkocht. De Key heeft geen belang bij ontruiming van het pand, ook niet het door haar aangevoerde belang tot het afgeven van een signaal. De Key had dit signaal kunnen afgeven als zij Orso op de hoogte had gesteld van de situatie ter plaatse, zodat Orso haar voorzorgsmaatregelen had kunnen treffen. Orso is met een voldongen feit geconfronteerd waaraan zij zelf op geen enkele wijze schuldig is geweest. Zij heeft alles gedaan wat in haar vermogen lag om als goed huurder op te treden. De Key heeft geen spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming, aldus Orso.
grief 4komt Orso op tegen de veroordeling tot het voldoen van de huurtermijnen voor zo lang zij de bedrijfsruimte gebruikt. Volgens Orso was de huurovereenkomst reeds geëindigd, zodat er geen reden was voor het (door)betalen van de huur. Zij kon van de bedrijfsruimte geen gebruik meer maken en moest dus huur betalen zonder dat daar inkomsten tegenover stonden. Voorts stelt Orso zich op het standpunt dat het spoedeisend belang voor deze betaling ontbreekt en van De Key had mogen worden verwacht een daartoe strekkende bodemprocedure aanhangig te maken.
gebruiksvergoeding heeft gevorderd voor de periode dat Orso de bedrijfsruimte na 30 april 2015 nog zou gebruiken. Dat de voorzieningenrechter deze vergoeding – ten onrechte – heeft betiteld als huur (rov 4.6 en 5.4), leidt niet tot afwijzing van de vordering. Niet is immers in geschil dat Orso de bedrijfsruimte pas in september 2015 heeft verlaten. Met haar standpunt ten aanzien van het ontbreken van spoedeisend belang miskent Orso dat zij de omvang van het maandelijkse bedrag van € 968,10 niet heeft betwist, zodat van De Key niet kan worden gevergd dat zij uitsluitend voor het verkrijgen van betaling van een gebruiksvergoeding tot de ontruiming nog een bodemprocedure moet starten. De grief faalt.
grief 6voert Orso onder meer aan dat De Key de procedure, die een vordering betreft over een huurovereenkomst, aanhangig had moeten maken bij de kantonrechter en niet bij de sector civiel.
Grief 6, die tevens is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, behoeft daarmee geen verdere bespreking. Orso zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.