ECLI:NL:GHAMS:2016:183

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
23-002381-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in het geval van vreemdelingenbewaring en inreisverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Algerije in 1982 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in vreemdelingenbewaring geplaatst. De tenlastelegging betrof het verblijf in Nederland als vreemdeling, terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 17 december 2015 en 20 januari 2016. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat het inreisverbod nietig was en dat de verdachte vrijgesproken diende te worden. Het hof oordeelde echter dat het inreisverbod niet evident in strijd was met Europees recht en verwierp het verweer. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar oordeelde dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in strijd was met de Terugkeerrichtlijn, omdat de terugkeerprocedure niet volledig was doorlopen. Het hof besloot daarom geen straf of maatregel op te leggen, ondanks de bewezenverklaring van het feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-002381-14
datum uitspraak: 27 januari 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-684483-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedatum] 1982,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2015 en 20 januari 2016, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het inreisverbod dat aan de verdachte is uitgevaardigd nietig is en de verdachte op die grond dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is – samengevat – aangevoerd dat het inreisverbod in strijd is met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (zaak C-554/13). Latere jurisprudentie van het Europese Hof vormt geen grond voor (naar het hof begrijpt: bestuursrechtelijke) herziening. De strafrechter mag hier echter wel rekening mee houden. Er is pas strijd met de openbare orde indien sprake is van een werkelijke, actuele bedreiging. In casu is sprake van een standaardbeschikking.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij beschikking van 29 januari 2013 is de ongewenstverklaring van de verdachte opgeheven en is aan hem op grond van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 een inreisverbod opgelegd voor de duur van 5 jaar. Het beroep hiertegen is door de bestuursrechter ongegrond verklaard. De uitspraak is onherroepelijk.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (uitspraak van 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2854) leidt het hof af dat de omstandigheid dat een bestuursrechtelijk besluit bij onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter in stand is gelaten er niet aan in de weg staat dat de strafrechter het verweer dat een inreisverbod in strijd is met Europees gemeenschapsrecht onderzoekt en daarop beslist indien dat inreisverbod evident in strijd is met dat recht.
In de onderhavige situatie kan het hof in hetgeen is aangevoerd noch anderszins enig aanknopingspunt vinden voor de conclusie dat het inreisverbod evident in strijd is met Europees recht, waarbij het hof betrekt dat de duur van het inreisverbod vijf jaar is, terwijl het bepaalde in artikel 11, tweede lid, tweede volzin van de Terugkeerrichtlijn, voor zover al is beoogd hierop een beroep te doen, ziet op een maximale duur van het inreisverbod die een termijn van vijf jaar te boven gaat.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2014 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft, is strijdig met de Terugkeerrichtlijn indien de stappen van de in de richtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen. Een strafoplegging kan de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, immers in gevaar brengen. Het hof dient derhalve bij de strafoplegging te beoordelen of de terugkeerprocedure kan worden geacht te zijn doorlopen.
In (de bijlage van de dienst Terugkeer en Vertrek bij) het proces-verbaal van de Vreemdelingepolitie van 15 november 2015, welk stuk is besproken ter terechtzitting van 17 december 2015, is vermeld dat op dat moment geen laissez-passer procedures of vertrekprocedures openstonden.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2016 heeft de advocaat-generaal evenwel medegedeeld dat de verdachte op dat moment in vreemdelingenbewaring verbleef in het detentiecentrum Zeist te Soesterberg, hetgeen het hof voorts kan afleiden uit een formulier “ID staat SKDB”.
Gelet op het voorgaande is de terugkeerprocedure niet geheel doorlopen en verzet de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven) zich in dit geval tegen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waardoor het hof op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.W. Groenendijk, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2016.
=========================================================================
[....]