ECLI:NL:GHAMS:2016:1917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
200.005.439/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtsgeldigheid van leaseovereenkomsten en bewijsvermoeden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V. tegen twee geïntimeerden. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van verschillende leaseovereenkomsten die door de geïntimeerden zijn vernietigd. Het hof heeft op 17 mei 2016 uitspraak gedaan, waarbij het hof oordeelde dat het bewijsvermoeden dat was ontleend aan de en/of-rekening met de getuigenverklaringen van de geïntimeerden was ontzenuwd. De leaseovereenkomsten zijn rechtsgeldig vernietigd op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden, ondanks dat zij eerder op de hoogte waren van de leaseovereenkomsten, deze tijdig hebben vernietigd. De vorderingen van Dexia zijn afgewezen, en Dexia is veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de geïntimeerden aan Dexia hebben betaald, vermeerderd met rente. Het hof heeft ook de proceskosten verdeeld, waarbij Dexia als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van het geding. Dit arrest is een vervolg op eerdere uitspraken in deze zaak en bevestigt de vernietiging van de leaseovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.005.439/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: DX 06-3435
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 mei 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
tevens verweerster in de incidenten,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
tevens eisers in de incidenten,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk met [geïntimeerden] aangeduid.
Op 22 september 2015 heeft het hof in dit geding een tweede tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Daarna heeft op 5 april 2016 een getuigenverhoor plaatsgevonden aan de zijde van [geïntimeerden] Dexia heeft geen getuigen in contra-enquête doen horen. Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid een memorie na enquête te nemen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Op grond van de in het tussenarrest onder 2.15 genoemde feiten en omstandigheden heeft het hof voorshands, dus behoudens tegenbewijs, bewezen geacht dat [geïntimeerde sub 2] langer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd van het bestaan van de leaseovereenkomsten op de hoogte is geweest. Vervolgens heeft het hof [geïntimeerden] tot tegenbewijs toegelaten. Het hof herhaalt hier dat de bewijslast en het bewijsrisico op Dexia zijn blijven rusten. Het is vervolgens aan [geïntimeerden] het bewijs dat voorshands door Dexia is geleverd te ontzenuwen.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht hebben [geïntimeerden] zichzelf als getuigen doen horen.
2.3.
Als getuigen hebben [geïntimeerden] verklaard dat zij in de voor de beoordeling relevante periode een rolverdeling hadden waarbij [geïntimeerde sub 1] de financiële aangelegenheden regelde. Alleen hij nam kennis van de bankafschriften. De getuigen hebben verklaard dat [geïntimeerde sub 1] zijn vrouw aanvankelijk alleen over het bestaan van de twee laatst gesloten leaseovereenkomsten heeft verteld. Op diezelfde dag is ten aanzien van deze twee leaseovereenkomsten een vernietigingsverklaring door [geïntimeerde sub 2] aan Dexia verzonden (gedateerd 3 mei 2003). Later heeft [geïntimeerde sub 1] zijn echtgenote ook over de andere vier leaseovereenkomsten verteld. Ten aanzien van deze overeenkomsten is bij brief van 11 maart 2005 de buitengerechtelijke vernietiging ingeroepen.
2.4.
Het hof is van oordeel dat het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening met de door [geïntimeerden] afgelegde getuigenverklaringen is ontzenuwd. De getuigenverklaringen zijn op de relevante onderdelen met elkaar in overeenstemming en zij komen het hof niet ongeloofwaardig voor. Op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken kan, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde sub 2] eerder dan drie jaren voordat de vernietigingsverklaringen zijn uitgebracht daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Het beroep van [geïntimeerden] op de stuitende werking van de collectieve procedures die tegen Dexia zijn gevoerd, kan daarmee onbesproken blijven.
2.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vier leaseovereenkomsten, en de twee in verband daarmee gesloten verlengingsovereenkomsten, die in hoger beroep nog aan de orde zijn, rechtsgeldig zijn vernietigd op grond van artikel 1:88 in verbinding met artikel 1:89 BW, met dien verstande dat de verlengingsovereenkomsten binnen de verjaringstermijn van drie jaar zijn vernietigd. Het oordeel van de kantonrechter, dat het beroep van Dexia op verjaring slaagt, omdat [geïntimeerden] onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat [geïntimeerde sub 2] van deze leaseovereenkomsten op de hoogte was, kan niet in stand blijven. Grief II in incidenteel hoger beroep is terecht aangevoerd.
De in verband met de onderhavige overeenkomsten gevorderde verklaring voor recht zal alsnog worden toegewezen. Dexia zal worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde sub 1] aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met rente. Blijkens grief II in incidenteel hoger beroep vorderen [geïntimeerden] rente vanaf de betaling aan Dexia. De toewijsbaarheid van de rente vanaf die data is door Dexia niet bestreden, zodat van die data dient te worden uitgegaan.
2.6.
Met het slagen van grief II hebben [geïntimeerden] geen belang bij grief III (een vernietiging op grond van bedrog en/of dwaling) omdat dat niet tot een andere uitkomst – vernietiging van de overeenkomsten en restitutie van hetgeen is betaald – kan leiden. Ook hebben [geïntimeerden] geen belang bij de grieven IV en V in incidenteel hoger beroep.
2.7.
Het aangeboden bewijs kan niet tot een andere beslissing in deze zaak leiden en wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
2.8.
Doordat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd, kunnen de vorderingen van Dexia niet worden toegewezen. De grieven van Dexia in principaal hoger beroep falen daarmee. Dat brengt mee dat de afwijzing door de kantonrechter van de door Dexia in eerste aanleg in reconventie ingestelde vorderingen dient te worden bekrachtigd.
2.9.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Dexia worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep. In de door hen opgeworpen incidenten zijn [geïntimeerden] in het ongelijk gesteld. Zij zullen worden veroordeeld in de proceskosten daarvan.
2.10.
Dexia vordert terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis in eerste aanleg aan [geïntimeerden] heeft voldaan, met rente. [geïntimeerden] hebben niet bestreden dat zij op grond van het eindvonnis waarvan beroep een betaling hebben ontvangen. Evenmin is de ingangsdatum van de door Dexia gevorderde rente bestreden. [geïntimeerden] zullen worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij met inachtneming van dit arrest méér hebben ontvangen dan hen toekomt.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter van 29 augustus 2007 voor zover dat met het dictum in conventie onder I is gewezen en voor zover daarbij de gevorderde verklaring voor recht, dat de overeenkomsten I-IV rechtsgeldig zijn vernietigd, is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten overeenkomsten
- WinstVerdubbelaar, met contractnummer [nummer 1] ,
- de verleningsovereenkomst van contractnummer [nummer 1] , gedateerd 4 september 2002,
- Feestplan, met contractnummer [nummer 2] ,
- Feestplan II, met contractnummer [nummer 3] ,
- WinstVerDriedubbelaar, met contractnummer [nummer 4] , en
- de verlengingsovereenkomst van contractnummer [nummer 4] , gedateerd 2 juni 2002,
rechtsgeldig op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [geïntimeerden] terug te betalen al hetgeen [geïntimeerden] op grond van deze overeenkomsten aan Dexia hebben voldaan, te verminderen met hetgeen [geïntimeerden] op grond van de overeenkomsten van Dexia is ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover telkenmale vanaf de dag van betaling aan Dexia tot de dag van algehele terugbetaling door Dexia;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 254,00 aan verschotten, € 2.682,00 voor salaris in principaal hoger beroep en € 1.341,00 voor salaris in incidenteel hoger beroep;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van de incidenten, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 2.682,00 voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan Dexia van hetgeen zij op grond van het beroepen vonnis hebben ontvangen, indien en voor zover dat méér is dan hetgeen hen op grond van dit arrest toekomt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2007 tot de dag van algehele betaling;
verklaart de veroordelingen ten gunste van Dexia uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2016.