ECLI:NL:GHAMS:2016:2237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
23/002895-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 10 juni 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2014. In eerste aanleg had het openbaar ministerie gevorderd dat aan de veroordeelde een verplichting tot betaling van een geldbedrag van EUR 29.250 zou worden opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank Noord-Holland sprak de veroordeelde echter vrij van het ten laste gelegde en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen deze vonnissen. Tijdens de zitting op 27 mei 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de vrijspraak in hoger beroep in de strafzaak moet worden bevestigd.

In zijn arrest heeft het hof zich verenigd met het vonnis waarvan beroep en dit bevestigd. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit de rechters A.P.M. van Rijn, P.C. Römer en J.W. Moors, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2016.

Uitspraak

parketnummer: 23-002895-14
datum uitspraak: 10 juni 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2014 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 14-810299-12 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van EUR 29.250.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2014 vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 7 juli 2014 het openbaar ministerie niet‑ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 10 juni 2016 de veroordeelde vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich, gelet op voornoemde vrijspraak in hoger beroep in de strafzaak, met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.

BESLISSING

Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.C. Römer en mr. J.W. Moors, in tegenwoordigheid van mr. K.D.M. de Lange, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2016.