ECLI:NL:GHAMS:2016:2335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
23-001316-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in de voormalige Sovjet-Unie en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 19 februari 2015 in Amsterdam als vreemdeling verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 1 juni 2016 gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Het hof oordeelde dat de beleidsbrief van het College van Procureurs-Generaal van 20 oktober 2008 niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde. Het hof concludeerde dat de verdachte op 21 mei 2012 ongewenst was verklaard, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van deze ongewenstverklaring. De omstandigheid dat hij eerder was gehoord over het voornemen tot ongewenstverklaring en de publicatie in de Staatscourant waren niet voldoende om te concluderen dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard.

Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2016.

Uitspraak

parketnummer: 23-001316-15
datum uitspraak: 15 juni 2016
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-034206-15 tegen
[verdachte]
geboren in de voormalige Sovjet-Unie op [geboortedag] 1969,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de beleidsbrief van het College van Procureurs-Generaal van 20 oktober 2008 inzake de opsporing en vervolging terzake van artikel 197 Wetboek van Strafrecht (PAG/HB/13161-beleidsbrief) niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in deze zaak.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Vrijspraak

De verdachte heeft op 19 februari 2015 bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij niet wist dat hij niet in Nederland mocht zijn.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 21 mei 2012 ongewenst is verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Het dossier houdt niet in dat deze beschikking aan de verdachte in persoon is uitgereikt of dat hij daarvan op andere wijze op de hoogte is geraakt. De omstandigheid dat de verdachte op 17 november 2011 is gehoord omtrent het voornemen hem ongewenst te verklaren alsmede de publicatie in de Staatscourant van voornoemde beschikking op 20 augustus 2012 zijn onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Dit brengt mee dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. G. Oldekamp en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2016.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen
=========================================================================
[....]