ECLI:NL:GHAMS:2016:2869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.170.586/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appellant na overeenkomst met verhuurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.J. Coenraad, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen de appellant en de Stichting Elan Wonen, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. van Wezel. De appellant had in eerste instantie een vordering ingesteld, maar de stichting heeft betoogd dat de appellant niet ontvankelijk is in het hoger beroep. Dit betoog is gebaseerd op een overeenkomst die partijen hebben gesloten, waarin is afgesproken dat de appellant het hoger beroep zou intrekken zodra er een nieuwe huurovereenkomst tot stand zou komen met een verhuurder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant op 6 juli 2015 een aanbod heeft ontvangen van de stichting om de zaak in der minne te regelen, waarbij de stichting een verhuurdersverklaring zou afgeven zonder melding van een hennepkwekerij in de woning van de appellant. De appellant heeft vervolgens een huurcontract getekend met een andere verhuurder, wat de stichting heeft geïnterpreteerd als een bevestiging dat de appellant zich bij het vonnis zou neerleggen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, omdat hij zich aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en de stichting terecht heeft aangenomen dat de appellant niet verder wilde procederen.

Het hof heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 711,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris, en deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.170.586/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 3515497/CV EXPL 14-11434
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juli 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort,
tegen
STICHTING ELAN WONEN,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de stichting genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 8 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 25 februari 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de stichting als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 mei 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [appellant] nog een akte overlegging producties en vermeerdering eis in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad - in conventie alsnog de vorderingen van de stichting zal afwijzen en in reconventie voor recht zal verklaren dat de bruikleenovereenkomst en de voorovereenkomst in stand blijven en dat [appellant] een nieuwe huurwoning dient te worden toegewezen, op straffe van een dwangsom, een en ander met beslissing over de proceskosten. Bij vermeerdering van eis heeft [appellant] deze vordering gespecificeerd en schadevergoeding gevorderd.
De stichting heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in het hoger beroep, dan wel bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
De stichting heeft betoogd dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep omdat de advocaat van [appellant] namens hem afstand heeft gedaan van het recht om het hoger beroep door te zetten. De stichting heeft daartoe betoogd dat zij op 6 juli 2015 aan [appellant] op diens verzoek een aanbod heeft gedaan om de zaak in der minne te regelen en dat, naar het hof begrijpt, het volgende is overeengekomen:
-de stichting verstrekt een verhuurdersverklaring waarop geen melding wordt gemaakt van het feit dat er volgens de stichting een hennepkwekerij in de door [appellant] gebruikte woning aanwezig is geweest;
-[appellant] trekt het hoger beroep in zodra er een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [verhuurder] en/of een andere verhuurder.
Ten tijde van de totstandkoming van deze afspraak had [appellant] al concreet zicht op het huren van een woning van [verhuurder]. Daarvoor had hij echter een verklaring nodig van de stichting. De stichting heeft de verklaring op 7 juli 2015 aan [verhuurder] verstrekt en [appellant] heeft de woning vervolgens van [verhuurder] gehuurd.
3.2
In het pleidooi is mr. Coenraad in eerste instantie op dit standpunt van de stichting niet ingegaan. Desgevraagd heeft zij later verklaard dat zij zonder tussenkomst van de stichting voor [appellant] een nieuwe woning bij [verhuurder] heeft geregeld.
3.3
Bij de stukken bevindt zich correspondentie tussen partijen met de volgende inhoud.
-een brief van 25 juni 2015 van mr. Coenraad aan de stichting met onder meer de volgende inhoud:
“Namens cliënt de heer [appellant] verzoek ik u een verhuurdersverklaring af te geven ten behoeve van een nieuwe woning. (…) Mede vanwege de omstandigheid dat het hoger beroep nog loopt tegen de onjuiste Kantonuitspraak, verzoek ik u hierover geen melding te doen in uw verklaring. (…)”
-een e-mail van 30 juni 2015 van mr. Van Wezel aan mr. Coenraad met onder meer de volgende inhoud:
“Conform wij telefonisch bespraken is cliënte bereid om op de verhuurdersverklaring geen melding te doen van de procedure over de hennepkwekerij, mits namens uw cliënte het hoger beroep wordt ingetrokken.
Graag ontvang ik per omgaand uw bevestiging dat het hoger beroep zal worden ingetrokken, zodra de verhuurdersverklaring is afgegeven. (…)
Na ontvangst van uw akkoord wordt de verhuurdersverklaring afgegeven.”
-een brief van 3 juli 2015 van mr. Coenraad aan mr. Van Wezel met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb nog geen verhuurders verklaring voor cliënt mogen ontvangen en verzoek u te bevorderen dat ik deze zo spoedig mogelijk krijg.
Met de verhuurderverklaring zal cliënt een woning kunnen krijgen en zodra dit een feit is, zal de hoger beroepsprocedure ingetrokken kunnen worden. (...)”
-een e-mail van 6 juli 2015 van mr. Van Wezel aan mr. Coenraad met onder meer de volgende inhoud:
“Cliënte is bereid om de verhuurderverklaring, zoals door uw cliënt verzocht, te verstrekken onder de volgende voorwaarden:
1. Uw cliënt trekt het hoger beroep in, zodra er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen uw cliënt en [verhuurder] en/of een andere verhuurder.
(…)
Ik heb de verhuurderverklaring in mijn bezit, zodra ik uw akkoord op het bovenstaande ontvang kan ik deze direct per email aan u doorzenden.”
-een e-mail van 7 juli 2015 van 09.30 uur van mr. Coenraad aan mr. Van Wezel met onder meer de volgende inhoud:
“Van mw Mekken van [verhuurder] heb ik vernomen dat deze Elan(hof: de stichting)
vanochtend nog gaat bellen. Indien de positieve verhuurdersverklaring ook telefonisch wordt doorgegeven is cliënt akkoord met de afspraken en voorwaarden als door u geformuleerd.”
3.4
Verder bevindt zich bij de stukken e-mail correspondentie tussen de stichting en [verhuurder] van 7 juli 2015 waaruit kan worden afgeleid dat:
-op 7 juli 2015 rond 11:45 uur door de stichting aan [verhuurder] de verhuurdersverklaring is toegestuurd;
-op of voor 14 juli 2015 [appellant] in aanwezigheid van mr. Coenraad een huurcontract heeft getekend met betrekking tot een woning van [verhuurder].
3.5
Uit het bovenstaande volgt dat partijen zijn overeengekomen dat indien [appellant] een verhuurdersverklaring van de stichting zou krijgen, die hij nodig had om een huurwoning van [verhuurder] te kunnen huren, en indien hij een huurovereenkomst met [verhuurder] had gesloten, het hoger beroep zou worden ingetrokken, met andere woorden: dat [appellant] onder die omstandigheden in het vonnis zou berusten. In elk geval moeten de namens [appellant] na het vonnis van de kantonrechter gedane uitlatingen aan de stichting in het licht van de omstandigheden worden opvat als een houding jegens de stichting waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij zich bij het vonnis zou neerleggen als de stichting haar toezeggingen zou nakomen en hij een woning van [verhuurder] zou krijgen, hetgeen is gebeurd. De stichting heeft op haar beurt uit de uitlatingen van [appellant] in de gegeven omstandigheden afgeleid en ook redelijkerwijs mogen afleiden, dat [appellant] op ondubbelzinnige wijze zijn wil om in het vonnis te berusten tot uitdrukking heeft gebracht. Het hof wil verder graag aannemen dat mr. Coenraad zich in haar contact met [verhuurder] heeft ingespannen voor een woning voor [appellant], maar dat zij zelfstandig en zonder tussenkomst van de stichting deze huurwoning voor [appellant] heeft geregeld is op geen enkele wijze onderbouwd en ook in tegenspraak met de inhoud van de correspondentie tussen haar en mr. Van Wezel en tussen de stichting en [verhuurder]. Het voorgaande brengt mee dat de stichting terecht aanvoert dat [appellant] niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Hij dient daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard. De proceskosten van het hoger beroep moeten voor zijn rekening komen.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op € 711,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.E. Molenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2015.