ECLI:NL:GHAMS:2016:3124

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
200.186.856/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de naleving van een betalingsregeling en de inhoud van de dagvaarding

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze in strijd met een eerder gemaakte betalingsregeling de volledige hoofdsom heeft gevorderd in de dagvaarding, zonder melding te maken van de regeling. De klacht is ingediend na een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die de klacht van de klager gegrond had verklaard en de gerechtsdeurwaarder had berispt. De gerechtsdeurwaarder heeft echter betoogd dat de regeling niet meer van kracht was, omdat de klager niet had voldaan aan de betalingsverplichtingen en de regeling rechtsgeldig was ontbonden.

Tijdens de behandeling van de zaak op 16 juni 2016 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De klager heeft gesteld dat de gerechtsdeurwaarder de regeling had moeten vermelden in de dagvaarding, maar het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder geen reden had om aan te nemen dat de klager zich op het standpunt zou stellen dat de regeling nog van kracht was. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de regeling niet te vermelden in de dagvaarding.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kamer vernietigd en de klacht van de klager ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2016.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.186.856/01 GDW
nummer eerste aanleg : 979.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 2 augustus 2016
inzake
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats],
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam], advocaat te [plaats].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 3 maart 2016 een beroepschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 26 januari 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:12), verzonden op 8 februari 2016.
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de beschikking van de plaatsvervangend voorzitter van 29 september 2015, waarbij de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder als kennelijk ongegrond is afgewezen, gegrond verklaard. De kamer heeft verder de klacht van klager gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.3.
Klager heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend ofschoon hij daartoe in de gelegenheid is gesteld.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2016. Verschenen zijn de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klager. Beiden hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
De gerechtsdeurwaarder is belast met het incasseren van een vordering ten laste van klager.
Bij brief van 4 juli 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder namens zijn opdrachtgeefster aan klager medegedeeld dat is ingestemd met klagers voorstel tot betaling van een bedrag van € 325,= tegen finale kwijting en gevraagd wanneer tot betaling van het overeengekomen bedrag zou worden overgegaan. Klager heeft het bedrag niet voldaan.
Op 20 januari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een dagvaarding aan klager betekend, waarin betaling van de volledige hoofdsom ad € 1.317,76 werd gevorderd, vermeerderd met kosten. Klager is wel ter zitting van de kantonrechter verschenen, heeft om uitstel gevraagd om te antwoorden, maar heeft vervolgens geen verweer gevoerd. Bij vonnis van 2 april 2014 is de vordering toegewezen.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze in weerwil van de tussen hem en de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder tot stand gekomen regeling bij de dagvaarding betaling heeft gevorderd van de gehele oorspronkelijke hoofdsom met kosten en voorts, in strijd met het bepaalde in artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in die dagvaarding geen melding heeft gemaakt van die regeling. Dat laatste klemt temeer omdat van het te wijzen vonnis geen hoger beroep zou openstaan en de gerechtsdeurwaarder ervan op de hoogte was dat klager te kampen heeft met geestelijke en lichamelijke beperkingen, die hem hinderen bij zijn verdediging in rechte.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Vorderen oorspronkelijke hoofdsom
6.1.
Klager stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding de regeling tegen finale kwijting die hij met de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarder had gesloten, nog steeds van kracht was. Weliswaar was het overeengekomen bedrag nog niet door hem betaald, maar hij verkeerde niet in verzuim doordat geen betalingstermijn was overeengekomen en bovendien door (de opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarder de regeling (vaststellingsovereenkomst) niet buitengerechtelijk was ontbonden.
6.2.
De gerechtsdeurwaarder voert ten verwere aan dat klager na juli 2013 meermalen tot betaling van het schikkingsbedrag is aangemaand, laatstelijk bij e-mail van 7 januari 2014, waarbij aan hem een betalingstermijn van vijf dagen is gegeven en is aangezegd dat bij gebreke van tijdige betaling de regeling zou komen te vervallen en de oorspronkelijke vordering ineens opeisbaar werd. Het bericht is gezonden naar het e-mailadres van het bedrijf van de echtgenote van klager zoals dat zijdens klager aan de gerechtsdeurwaarder was meegedeeld. De gerechtsdeurwaarder heeft geen bericht ontvangen dat de e-mail niet kon worden afgeleverd. Na 12 januari 2014 was de regeling dus rechtsgeldig ontbonden en terecht werd in de dagvaarding dan ook aanspraak gemaakt op het volledige bedrag, aldus de gerechtsdeurwaarder.
6.3.
Namens klager is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat op verzoek van klager met het bedrijf van de echtgenote van klager over deze zaak werd gecorrespondeerd. Voorts is de juistheid van het gebruikte e-mailadres niet betwist. Dit een en ander brengt met zich dat de gerechtsdeurwaarder, toen door hem na afloop van de betalingstermijn geen betaling was ontvangen, ervan heeft mogen uitgaan dat de regeling door ontbinding was komen te vervallen en de gehele hoofdsom met kosten weer opeisbaar was. Dat de gerechtsdeurwaarder die som in de dagvaarding heeft gevorderd is dus niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Niet vermelden regeling in de dagvaarding
6.4.
Artikel 21 Rv verplicht de eisende partij in een civiele procedure in de inleidende dagvaarding alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Naar het oordeel van het hof gaat die verplichting echter niet zo ver, dat in die dagvaarding ook een in het verleden tot stand gekomen, maar door de gedaagde niet nagekomen en daarom ontbonden (betalings)regeling zou moeten worden vermeld, als de eiser en/of degene die de dagvaarding uitbrengt geen reden heeft te vermoeden dat de gedaagde aan die overeengekomen regeling een verweer wenst te ontlenen. Als aan de regeling geen verweer wordt ontleend is die regeling immers niet van belang voor de beoordeling van het geschil. Vermelding van een wegens niet-nakoming ontbonden regeling is ook bepaald niet altijd in het voordeel van de gedaagde. Het aangaan van de regeling suggereert immers een zekere mate van erkenning van de vordering.
6.5.
Uit hetgeen onder 6.3. werd overwogen vloeit voort dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding geen aanleiding had te vermoeden dat klager zich op het standpunt zou stellen dat de regeling nog van kracht was. De geestelijke en lichamelijke beperkingen van klager maken dat niet anders, nu op verzoek van klager met (het bedrijf van) de echtgenote van klager over de zaak was gecorrespondeerd. Dat de gerechtsdeurwaarder de regeling onvermeld heeft gelaten in de dagvaarding is dus niet tuchtrechtelijk laakbaar. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
6.6.
De beide klachtonderdelen zijn hiervoor ongegrond geoordeeld. Dit betekent dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven. Die beslissing zal worden vernietigd en de klacht zal alsnog in zijn geheel ongegrond worden verklaard. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2016 door de rolraadsheer.