Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
werkzaamte laten zijn op de locatie Het Molenhuis. Het hof acht echter onvoldoende gronden aanwezig voor het toewijzen van een dergelijke voorziening en overweegt daartoe het volgende. Het laten werken van vrijwilligers die voorheen voor Simbo werkten is op zichzelf genomen niet als onrechtmatig aan te merken; die vrijwilligers zijn immers niet aan Simbo gebonden. Slechts het actief benaderen van deze vrijwilligers om voor zijn zeilkampen te komen werken, is naar het voorlopig oordeel van het hof als onrechtmatige concurrentie van de zijde van [appellant] aan te merken. Dat [appellant] reeds vrijwilligers heeft benaderd en een substantieel deel daarvan zich exclusief aan Het Molenhuis heeft verbonden, leidt niet tot een ander oordeel. De gevraagde voorziening maakt de onrechtmatige gedragingen van [appellant] immers niet ongedaan terwijl evenmin voldoende duidelijk is dat toewijzing daarvan de gevolgen van deze gedragingen
voor Simbozal beperken. De vrijwilligers hebben bij toewijzing van de voorziening niet de verplichting om voor Simbo te gaan werken; zij zijn immers op geen enkele wijze aan Simbo gebonden. Toewijzing van het verbod zou de belangen van de vrijwilligers mede daarom op onevenredige wijze treffen. Het hof verwijst dienaangaande naar hetgeen onder 3.11 is overwogen. Het hof gaat ervan uit dat het de bedoeling van Simbo is om bij afwijzing van haar gewijzigde vordering de oorspronkelijke voorziening te handhaven. Het bestreden vonnis zal dan ook in zoverre worden bekrachtigd.