ECLI:NL:GHAMS:2016:3364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
200.192.162/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatige concurrentie en voorlopige voorzieningen in de zeilkampen sector

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Simbo Vakanties B.V. en een voormalig werknemer, aangeduid als [appellant]. Simbo, die zeilkampen organiseert, had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [appellant] wegens onrechtmatige concurrentie. De voorzieningenrechter had enkele vorderingen van Simbo toegewezen, maar andere afgewezen. Simbo ging in hoger beroep om de afwijzing van haar vorderingen te bestrijden, waaronder een algeheel verbod op het organiseren van zeilkampen door [appellant]. Het hof oordeelde dat er geen grond was voor een algeheel verbod, omdat [appellant] niet onrechtmatig handelde door zelf zeilkampen te organiseren. Het hof concludeerde dat Simbo niet voldoende had aangetoond dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld door zijn eerdere werkzaamheden bij Simbo. De vorderingen van Simbo werden in hoger beroep afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. Simbo werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, terwijl [appellant] in de kosten van het incidenteel appel werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : SKG 200.192.162/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/605504 / KG ZA 16-377
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 juli 2016
inzake
SIMBO VAKANTIES B.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.P.J. ter Haseborg te Amsterdam,
tegen
[appellant] , h.o.d.n. Zeilschool het Molenhuis,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. E.J. van den Brink te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Simbo en [appellant] genoemd.
Simbo is bij dagvaarding van 30 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2016, in kort geding gewezen tussen Simbo als eiseres en [appellant] als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Simbo heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis deels zal vernietigen en haar vorderingen zoals in hoger beroep geformuleerd zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van een deel van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 6 juli 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd en is, na een schorsing van de zitting, door het hof mondeling uitspraak gedaan. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Hieronder volgt een uitwerking en motivering van de mondelinge uitspraak.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.25 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Er worden al 65 jaar op diverse locaties in Friesland zeilkampen voor de jeugd georganiseerd onder de naam Vinea. Van 1999 tot en met 2013 gebeurde dit ook op de locatie Het Molenhuis te Woudsend.
3.1.2.
Simbo heeft in 2013 voor een bedrag van een miljoen euro het merk Vinea gekocht. Een jaar voordien waren de Vinea-zeilkampactiviteiten al verkocht aan Zeilscholen.nl B.V. Op 30 juli 2014 is deze vennootschap, handelend onder de naam Vinea Zeilscholen, gefailleerd. Simbo heeft na dit faillissement haar activiteiten uitgebreid met een deel van de zeilkampactiviteiten die voorheen door deze gefailleerde vennootschap werden georganiseerd.
3.1.3.
Simbo heeft op 22 januari 2015 met Weimo Beheer B.V., een vennootschap van [A] , een huurovereenkomst gesloten inhoudende dat Het Molenhuis van 4 juli 2015 tot en met 29 augustus 2015 als zeilschoolaccommodatie aan Simbo werd verhuurd, onder de voorwaarde dat de verhuurder gerechtigd was deze te ontbinden als [B] (verder: [B] ), destijds bestuurder van Simbo, niet meer aan Simbo zou zijn verbonden. Simbo mocht alleen gedurende de huurperiode de naam Het Molenhuis gebruiken. Simbo heeft in de huurperiode onder de naam Vinea zeilkampen georganiseerd op Het Molenhuis.
3.1.4.
[appellant] is in 2005 op vrijwillige basis als instructeur gaan werken bij Vinea Zeilscholen. Hij was ten tijde van het faillissement van Zeilscholen.nl B.V. in dienst van deze vennootschap en werkzaam als hoofdinstructeur op Het Molenhuis. Hij is op 19 februari 2015 in dienst getreden van Simbo. Zijn functie bestond uit het exploiteren van zeil- en surflocaties in Friesland, waaronder het aantrekken, inplannen en opleiden van zeilinstructeurs en kampstaf (vrijwilligers). De cao voor de reisbranche is op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard. Artikel 5.5 van deze cao bepaalt dat het de werknemer niet is toegestaan om tijdens het dienstverband voor eigen rekening en risico werkzaamheden te verrichten die betrekking hebben op het organiseren en verkopen van reizen.
3.1.5.
[appellant] heeft op 27 februari 2015 zijn Facebook pagina’s van (onder andere) zeilschool Het Molenhuis aan Simbo overgedragen tegen een bedrag van € 1.400,-.
3.1.6.
Simbo is in augustus 2015 met (de beheerder van) Het Molenhuis in overleg getreden over een meerjarige huurovereenkomst. Simbo heeft op 2 december 2015 haar bestuurder [B] op staande voet ontslagen. [C] , zoon van [A] en beheerder van Het Molenhuis heeft per e-mail van 24 december 2015 aan Simbo meegedeeld dat hij geen (nieuwe) huurovereenkomst met haar aan wilde gaan vanwege het vertrek van [B] bij Simbo.
3.1.7.
[appellant] heeft bij brief van 11 januari 2016, volgens Simbo door haar ontvangen op 18 januari 2016, zijn arbeidsovereenkomst met Simbo opgezegd tegen 29 februari 2016.
3.1.8.
[appellant] heeft op 20 december 2015 de domeinnaam www.zeilschoolhetmolenhuis.com geregistreerd. Hij heeft op 20 januari 2016 zijn eenmanszaak Zeilschool Het Molenhuis, gevestigd per 1 januari 2016, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Hij heeft daarbij als internetadressen opgegeven www.zeilschoolhetmolenhuis.com en www.zeilschooldeoptimist.nl. [appellant] heeft in februari 2016 diverse gesprekken met [C] gevoerd over een mogelijke huurovereenkomst met betrekking tot Het Molenhuis. Hij heeft op 4 maart 2016 een zodanige overeenkomst met Weimo Beheer B.V. gesloten. Hij heeft die dag tevens aan Simbo meegedeeld dat hij zelf Het Molenhuis gaat exploiteren. [appellant] heeft inmiddels zeilkampen georganiseerd welke zullen plaatsvinden op Het Molenhuis. Het seizoen start volgende week.
3.2.
Simbo heeft in eerste aanleg (na wijziging van eis) gevorderd, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang:
( i) [appellant] te verbieden om zeilkampen of zeil-gerelateerde activiteiten te organiseren voor kinderen, primair in Friesland en subsidiair op de locatie Het Molenhuis;
(ii) [appellant] te gebieden ervoor zorg te dragen dat de websites www.zeilschoolhetmolenhuis.com, www.zeilschooldeoptimist.nl en aanverwante websites en social media niet op internet te raadplegen zijn;
(iii) [appellant] te verbieden gedurende zes maanden na het vonnis een persoon die vanaf 1 januari 2015 als staf, vrijwilliger, zeilinstructeur of anderszins verbonden is of is geweest aan een zeilkamp van Simbo te benaderen;
(iv) [appellant] te verbieden gedurende zes maanden na het vonnis een persoon te benaderen die vanaf 1 januari 2010 als cursist verbonden is of is geweest aan een zeilkamp van Simbo dan wel Vinea Zeilscholen;
( v) [appellant] te veroordelen het Twitter account Het Molenhuis over te dragen aan Simbo door het wachtwoord te verschaffen en het beheer van het account over te dragen, en
(vi) [appellant] te veroordelen niet langer gebruik te maken van foto’s van zeilkampen die door Simbo dan wel Zeilscholen.nl/Vinea zeilscholen zijn georganiseerd en deze foto’s te verwijderen van zijn website, Facebookpagina, Twitter account, Instagram account en overige uitingen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Simbo zoals hiervoor weergegeven onder (iii), (iv) en (vi) toegewezen zoals in het dictum van het vonnis nader geformuleerd en de overige vorderingen afgewezen. [appellant] is tevens veroordeeld om voor iedere overtreding van de opgelegde verboden een dwangsom te betalen en is in de proceskosten veroordeeld. De grieven van Simbo richten zich tegen de afwijzing van de onder (i), (ii) en (v) geformuleerde vorderingen. Ook heeft Simbo haar vorderingen onder (iii), (iv) (v) in hoger beroep ruimer en/of anders geformuleerd - als nader weer te geven - en heeft zij geklaagd over de wijze waarop haar vordering onder (iv) door de voorzieningenrechter is toegewezen. Zij heeft voorts geklaagd over de hoogte van de opgelegde dwangsom. De grieven van [appellant] richten zich tegen de toewijzing van de onder (iii) en (iv) weergegeven verboden, tegen de daarbij opgelegde dwangsom en tegen de proceskostenveroordeling.
Simbo heeft haar vordering in hoger beroep nog uitgebreid met, zakelijk weergegeven, de volgende onderdelen:
(vii) te bepalen dat [appellant] gehouden zal zijn om film- en beeldmateriaal met betrekking tot zeilkampen van Simbo en Vinea van zijn Youtube-kanaal te verwijderen, en
(viii) [appellant] te veroordelen tot afgifte aan Simbo van een lijst met namen van personen die zich in 2016 bij zeilschool Het Molenhuis hebben ingeschreven en/of verbonden zullen zijn als staf, zeilinstructeur of vrijwilliger voor een zeilkamp bij Het Molenhuis,
een en ander eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.4.
De grieven 1 tot en met 4, 6 en 9 in principaal appel van de zijde van Simbo strekken (onder meer) ertoe dat alsnog de vordering sub (i) wordt toegewezen. Simbo betoogt ter toelichting, samengevat, dat [appellant] er de hand in heeft gehad dat de huurovereenkomst van Simbo met Het Molenhuis niet is verlengd en dat [appellant] reeds gedurende zijn dienstverband een groot aantal handelingen heeft verricht ter voorbereiding van een concurrerende zeilschool, welke handelingen als in strijd met de cao of anderszins als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Toewijzing van haar vordering onder (i) is de enige effectieve remedie tegen het voortduren van de onrechtmatige handelingen van [appellant] , althans de enige wijze waarop de gevolgen van dat onrechtmatige handelen kunnen worden beperkt, zo betoogt Simbo.
3.5.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.6.
De arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Simbo bevatte geen concurrentiebeding. Het staat [appellant] daarom in beginsel vrij om Simbo te beconcurreren. Hij handelt daarbij slechts onrechtmatig indien sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet van Simbo met gebruikmaking van kennis en gegevens die hij gedurende zijn dienstverband met Simbo vertrouwelijk heeft verkregen.
3.7
Simbo heeft daartoe onder meer gesteld dat het handelen van [appellant] heeft bijgedragen aan het niet verlengen van haar huurovereenkomst met Het Molenhuis. Zij heeft daartoe verwezen naar een bericht van [appellant] van 3 december 2015 waarin [appellant] het heeft over een ‘plan B’ dat hij met [C] zal bespreken. Simbo heeft echter, terwijl dit door [appellant] gemotiveerd is betwist, op geen enkele wijze onderbouwd dat het daarbij zou gaan om een plan inhoudende dat [appellant] Het Molenhuis zelf zou gaan huren en exploiteren. Dat [appellant] invloed heeft gehad op de stellingname van [C] ten aanzien van het al dan niet voortzetten van de huurrelatie met Simbo blijkt evenmin uit een bericht van 22 december 2015 van [appellant] aan [C] , nu dit bericht slechts een bevestiging inhoudt van een afspraak op 6 januari 2016 ‘om elkaar te leren kennen en om een eerste aanzet te geven om tot een eventuele samenwerking te komen’. Een en ander biedt, tegen de achtergrond van het feit dat [B] in december 2015 was ontslagen en de mededeling van [C] dat dat de reden is geweest van het niet verlengen van de huurovereenkomst met Simbo, onvoldoende steun voor de stelling dat [appellant] een kwalijke rol heeft gespeeld in het niet verlengen daarvan. Ook uit de eerdere huurovereenkomst blijkt overigens dat de verhuurder de positie van [B] bij Simbo van belang vond. De conclusie is dat vooralsnog niet aannemelijk is dat [appellant] kan worden verweten dat de huurovereenkomst met Simbo niet is verlengd en dus evenmin dat hij aldus heeft bijgedragen aan het afbreken van het bedrijfsdebiet van Simbo.
3.8.
Dat [appellant] vervolgens zelf zeilkampen is gaan organiseren op de locatie Het Molenhuis kan dan ook op zichzelf genomen niet worden aangemerkt als onrechtmatige concurrentie. Daarin kan dan ook geen grond voor toewijzing van het sub (i) gevorderde worden gevonden. Daarbij is voorts van belang dat Simbo niet heeft aangevoerd dat zij rechthebbende is op de naam ‘Het Molenhuis’ of ‘Zeilschool Het Molenhuis’ - uit haar huurovereenkomst met Weimo Beheer B.V. blijkt eerder het tegendeel - en dat zij evenmin heeft aangevoerd dat [appellant] het merk ‘Vinea’ gebruikt.
3.9.
Simbo heeft in dit verband voorts nog aangevoerd dat [appellant] al dan niet door middel van social media vrijwilligers en cursisten van Simbo heeft benaderd en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van foto’s en filmmateriaal van zeilkampen georganiseerd door Simbo. Ondanks de verboden in het bestreden vonnis gaat [appellant] daarmee door, zo stelt Simbo. Simbo stelt tevens dat [appellant] cursusmateriaal van Simbo heeft ontvreemd. Een en ander zou erop wijzen, zo stelt zij, dat zij zonder het sub (i) gevorderde verbod niet op een effectieve wijze wordt beschermd tegen het onrechtmatig handelen van [appellant] . Simbo heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] cursusmateriaal heeft ontvreemd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof is voorts van oordeel dat Simbo reeds voldoende wordt beschermd door de in eerste aanleg toegewezen voorzieningen. Deze treffen immers rechtstreeks het aan [appellant] verweten onrechtmatig handelen: het benaderen van vrijwilligers en cursisten en het gebruik van fotomateriaal. Simbo heeft tot heden ook nog niet gepoogd volgens haar reeds verbeurde dwangsommen te innen. Voor zover Simbo meent dat [appellant] na het wijzen van het vonnis doelbewust blijft doorgaan met deze handelingen - dat is in dit geding overigens nog niet gebleken - had dat immers wel voor de hand gelegen. Er is gelet op een en ander onvoldoende aanleiding tot een algeheel verbod op het - op zichzelf genomen: rechtmatig - organiseren van zeilkampen.
3.10.
Voor zover Simbo nog betoogt dat [appellant] reeds gedurende zijn dienstverband voorbereidingen heeft getroffen voor zijn bedrijf, overweegt het hof dat dit dienstverband thans is geëindigd. Van een voortduren van onrechtmatig handelen in verband met het dienstverband kan dan ook geen sprake zijn, zodat op deze grond geen voorziening behoeft te worden getroffen. Indien [appellant] in verband met of op grond van zijn dienstverband onrechtmatig heeft gehandeld - het enkel voorbereiden van een concurrerend bedrijf is daarvoor mogelijk niet voldoende - zal zich dat moeten oplossen in een schadevergoeding.
3.11.
Daarnaast zijn in het kader van de onderhavige kort gedingprocedure ook de belangen van derden, onder wie de vrijwilligers en deelnemers van de door [appellant] georganiseerde zeilkampen, aan de orde. De onderhavige procedure gaat over het al dan niet treffen van voorzieningen en is niet bedoeld om een rechtstoestand te bepalen. Bij het treffen van voorlopige voorzieningen moet rekening worden gehouden met alle gevolgen die te treffen voorzieningen met zich kunnen brengen, waarbij ook de belangen van derden in ogenschouw moeten worden genomen. Het hof kan derhalve niet te snel ingrijpen bij een zeilkamp als het onderhavige, te meer omdat het seizoen het aankomend weekend al een aanvang zal nemen.
3.12.
De conclusie van het voorgaande is dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering sub (i). In zoverre falen de grieven.
3.13.
Simbo betoogt bij grief 6 in principaal appel voorts nog dat, om haar goodwill te beschermen, de websites van Het Molenhuis - kennelijk doelt zij op de in haar vordering onder (ii) genoemde websites - tijdelijk buiten gebruik dienen te worden gesteld, zodat [appellant] geen platform heeft om de klanten van Simbo te beïnvloeden. Het hof overweegt dat er slechts grond is voor toewijzing van een voorziening ter bescherming van de goodwill van Simbo als deze is gericht op het tegengaan van een gedraging die als onrechtmatige concurrentie is aan te merken. Niet valt in te zien dat het enkel aanhouden van een internetplatform, zoals een website om klanten te trekken, daaronder valt. De grief faalt dan ook op dit onderdeel: er is geen grond voor toewijzing van de voorziening zoals geformuleerd onder (ii).
3.14.
De grieven 1 en 2 in incidenteel appel zijn gericht tegen de toewijzing van het onder (iii) gevorderde. [appellant] stelt dat er geen aanleiding is voor dit verbod omdat Simbo niet geldelijk in de staf heeft geïnvesteerd en er nauwelijks sprake van kan zijn dat Simbo vrijwilligers aan zich heeft gebonden. Volgens [appellant] zijn de vrijwilligers met name gebonden aan de locatie van de zeilschool. De grieven falen. Simbo heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij heeft geïnvesteerd in opleiding en training van de vrijwilligers en daarmee ook in het onderhouden van een netwerk van vrijwilligers. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat de vrijwilligers een kostendekkende eigen bijdrage dienen te betalen voor hun opleiding maar dat neemt niet weg dat Simbo deze activiteiten organiseerde, kennelijk mede in de persoon van [appellant] zelf die immers verantwoordelijk was voor het aantrekken, inplannen en opleiden van de vrijwilligers. [appellant] heeft bij zijn kostenstaat geen rekening gehouden met deze inzet. Tevens is voldoende gebleken dat [appellant] bij het opstarten van zijn activiteiten actief vrijwilligers heeft benaderd zodat er voldoende aanleiding bestaat voor het opleggen van het verbod. Het hof merkt daarbij op dat het bij deze voorziening gaat om het door [appellant] benaderen van vrijwilligers met het oog hen te werven voor de door hem georganiseerde zeilkampen. Het verbod houdt niet in dat het [appellant] is verboden op vriendschappelijke wijze met deze personen om te gaan.
3.15.
[appellant] voert nog aan dat het desbetreffende verbod dient te worden beperkt tot vrijwilligers, verbonden aan Simbo op de locatie Het Molenhuis. Hij heeft echter onvoldoende bestreden dat hij gedurende zijn dienstverband met Simbo ook werkte voor andere locaties, zodat er geen aanleiding is het verbod te beperken zoals door hem is verzocht.
3.16.
Simbo heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans onder (iii) vordert [appellant] te verbieden, kort gezegd, in het komende seizoen vrijwilligers van Simbo
werkzaamte laten zijn op de locatie Het Molenhuis. Het hof acht echter onvoldoende gronden aanwezig voor het toewijzen van een dergelijke voorziening en overweegt daartoe het volgende. Het laten werken van vrijwilligers die voorheen voor Simbo werkten is op zichzelf genomen niet als onrechtmatig aan te merken; die vrijwilligers zijn immers niet aan Simbo gebonden. Slechts het actief benaderen van deze vrijwilligers om voor zijn zeilkampen te komen werken, is naar het voorlopig oordeel van het hof als onrechtmatige concurrentie van de zijde van [appellant] aan te merken. Dat [appellant] reeds vrijwilligers heeft benaderd en een substantieel deel daarvan zich exclusief aan Het Molenhuis heeft verbonden, leidt niet tot een ander oordeel. De gevraagde voorziening maakt de onrechtmatige gedragingen van [appellant] immers niet ongedaan terwijl evenmin voldoende duidelijk is dat toewijzing daarvan de gevolgen van deze gedragingen
voor Simbozal beperken. De vrijwilligers hebben bij toewijzing van de voorziening niet de verplichting om voor Simbo te gaan werken; zij zijn immers op geen enkele wijze aan Simbo gebonden. Toewijzing van het verbod zou de belangen van de vrijwilligers mede daarom op onevenredige wijze treffen. Het hof verwijst dienaangaande naar hetgeen onder 3.11 is overwogen. Het hof gaat ervan uit dat het de bedoeling van Simbo is om bij afwijzing van haar gewijzigde vordering de oorspronkelijke voorziening te handhaven. Het bestreden vonnis zal dan ook in zoverre worden bekrachtigd.
3.17.
Simbo klaagt bij grief 5 in principaal appel erover dat de voorzieningenrechter het verbod (sub iv) om haar cursisten te benaderen heeft beperkt tot de cursisten vanaf 15 januari 2015. Zij bepleit een verbod op het benaderen van haar cursisten vanaf 1 januari 2010. Het hof overweegt dat achtergrond van de door de voorzieningenrechter aangebrachte beperking is dat [appellant] alleen in 2015 als werknemer van Simbo betrokkenheid heeft gehad bij zeilkamp Het Molenhuis. [appellant] heeft, aldus het bestreden vonnis, onrechtmatig gehandeld door op de Facebook pagina van Simbo een bericht te (laten) plaatsen met een verwijzing naar zijn eigen pagina voor Zeilschool Het Molenhuis en aldus ten gunste van zijn bedrijf cursisten van Simbo te benaderen. [appellant] heeft weliswaar ook in 2014 voor Simbo gewerkt, maar het hof ziet onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat [appellant] in dat jaar contact met cursisten heeft gehad; hij was immers verantwoordelijk voor de vrijwilligers op een aantal locaties. In 2014 zijn bovendien geen zeilkampen op Het Moenhuis georganiseerd. Voorafgaand aan 2014 heeft [appellant] in het geheel niet voor Simbo gewerkt. Ook is niet aannemelijk geworden dat hij op andere wijze dan in het bestreden vonnis is weergegeven cursisten van Simbo heeft benaderd. Uitbreiding van het verbod acht het hof dan ook niet aangewezen. De grief faalt.
3.18.
Simbo heeft haar vordering sub (iv) ook vermeerderd door thans het verbod te vorderen voor de duur van 12 maanden in plaats van 6 maanden. De vordering zou anders onvoldoende effectief zijn omdat het zwaartepunt van het seizoen de zomer is. Het hof kan Simbo hierin niet volgen, omdat de in eerste aanleg toegewezen voorziening juist voor de zomer geldt. Het hof zal het bestreden vonnis op dit punt dan ook bekrachtigen.
3.19.
De zevende grief in principaal appel betreft de afwijzing van de onder (v) gevorderde overdracht van het Twitter account. [appellant] heeft wederom betwist dat hij dit account beheert en voert aan dat het een platform van vrijwilligers is dat wordt beheerd door één van die vrijwilligers. Simbo heeft daar tegenover ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] dit account beheert. De grief faalt dan ook. Er is evenmin grond voor toewijzing van de in hoger beroep onder (v) subsidiair gevraagde voorziening tot het verwijderen van berichten en beeldmateriaal van hetzelfde Twitter account, daterend van voor maart 2016, alleen al omdat [appellant] onbetwist heeft aangevoerd dat hij aan de beheerder van het account heeft verzocht dit te doen en dat de beheerder aan dat verzoek heeft gedaan.
3.20.
Simbo klaagt met grief 8 in principaal appel over de maximering van de dwangsom in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.5 tot € 10.000,- (hof: met betrekking tot overtreding van de voorziening sub 5.3 in het dictum van het vonnis). De dwangsom zou door deze maximering niet het gewenste effect hebben. [appellant] voert bij grief 3 in incidenteel appel aan dat hij juist meer heeft gedaan dan waartoe hij op grond van het vonnis gehouden was en dat daaruit blijkt dat het opleggen van een dwangsom niet nodig was en is. Hij vraagt vernietiging van dit onderdeel van het vonnis, althans matiging van de hoogte van de dwangsom. Het hof ziet geen aanleiding het vonnis op dit onderdeel te vernietigen. Het staat vast dat [appellant] foto’s van door Simbo georganiseerde zeilkampen heeft gebruikt en deze naar aanleiding van het vonnis heeft verwijderd. Er was en is dus voldoende grond voor het opleggen van een dwangsom. Gelet op deze feiten is bovendien gebleken dat de dwangsom effectief is. Het hof is bovendien van oordeel dat de hoogte van de dwangsom en de maximering redelijk en doeltreffend zijn. De grieven falen.
3.21.
Het hof overweegt met betrekking tot de in hoger beroep onder (vii) geformuleerde vordering dat tussen partijen vaststaat dat [appellant] het bedoelde filmmateriaal van het Youtube kanaal heeft verwijderd. Er is dan ook bij gebrek aan belang geen aanleiding de gevorderde voorziening toe te wijzen.
3.22.
Simbo heeft ten aanzien van de vordering onder (viii) aangevoerd dat zij voornemens is in een bodemprocedure schade te vorderen en daarom een rechtmatig belang heeft bij een lijst met inschrijvingen van cursisten en vrijwilligers zodat zij kan vaststellen welke klanten en vrijwilligers van haar zijn overgegaan naar [appellant] . Simbo heeft echter niet aangegeven waarom zij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening ter zake, zodat deze voorziening reeds op die grond niet toewijsbaar is.
3.23.
Er is geen aanleiding de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van de eerste aanleg te herzien. [appellant] heeft immers door onrechtmatig te handelen aanleiding gegeven tot het treffen van enkele voorzieningen. Ook grief 4 in incidenteel appel faalt.
3.24.
De slotsom is dat de grieven in principaal en in incidenteel beroep alle falen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd. Er is bovendien geen grond voor toewijzing van enig onderdeel van de door Simbo in hoger beroep vermeerderde vordering. Simbo zal als daarin het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en [appellant] als daarin in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Simbo in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze uitspraak aan de kostenveroordeling is voldaan, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Simbo begroot op € 1.341,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, M.A. Goslings en M.L.D. Akkaya en door mr. Kingma voornoemd in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.