ECLI:NL:GHAMS:2016:339

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
23-004330-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor huiselijk geweld met vrijspraak voor een van de tenlastegelegde feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel, maar had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft twee tenlasteleggingen van huiselijk geweld, waarbij de verdachte op 9 mei 2014 en 23 juli 2014 zijn partner zou hebben mishandeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 januari 2016 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer, alsook de bewijsstukken, zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling op 23 juli 2014, waardoor de verdachte in die zaak werd vrijgesproken. Echter, in de zaak van 9 mei 2014 oordeelde het hof dat de verdachte wel degelijk zijn partner had mishandeld door haar bij de keel te grijpen en meermalen tegen het hoofd te slaan, wat leidde tot letsel en pijn. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie weken, met een proeftijd van twee jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Het hof benadrukte de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van begeleiding om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004330-14
datum uitspraak: 21 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15/800276-14 en 15/800409-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 15-800276-14dat:
hij op of omstreeks 09 mei 2014 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
bij de keel heeft gegrepen en/of
meermalen tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of
bij het hoofd heeft gepakt en/of
tegen het hoofd heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
in de zaak met parketnummer 15-800409-14(gevoegd) dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2014 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk zijn levensgezellin en/of echtgenote, althans een persoon, te weten [slachtoffer], heeft mishandeld, door toen en daar voornoemde persoon een en/of meermalen (krachtig):
- te slaan en/of te stompen tegen de arm en/of
- de arm vast te pakken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter in eerste aanleg.

Vrijspraak in de zaak met parketnummer 15-800409-14

Naar het oordeel van het hof zijn er in het dossier en in hetgeen ter terechtzitting is verhandeld onvoldoende aanknopingspunten om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat de verdachte zijn partner, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op 23 juli 2014 heeft geslagen en/of gestompt tegen haar arm. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] bij de arm heeft gepakt, maar heeft ontkend dat hij haar heeft geslagen. De politie heeft bij [slachtoffer] meerdere blauwe plekken op de rechterarm waargenomen. Door middel van gebaren (zij sprak ten tijde van het ten laste gelegde geen Nederlands of Engels) heeft zij aan de politie kennelijk geprobeerd duidelijk te maken dat deze het gevolg waren van het stevig beetpakken of het slaan door de verdachte, maar verder bevat het proces-verbaal geen aangifte of een verklaring van [slachtoffer] waarin het een en ander nader uiteen wordt gezet. Ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord heeft zij verklaard dat de verdachte haar niet heeft geslagen of op andere wijze heeft mishandeld, maar dat hij haar zou hebben beetgepakt bij de arm en zou hebben meegetrokken.
Het hof sluit niet uit dat de waargenomen blauwe plekken het gevolg kunnen zijn geweest van enig handelen van de verdachte, maar het blijft onduidelijk waaruit dit handelen precies heeft bestaan. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte op 23 juli 2014 [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld.
Gelet op bovenstaande is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15-800409-14 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking bewijsverweer in de zaak met parketnummer 15-800276-14

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de verdachte vrij te spreken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen aangifte van mishandeling heeft gedaan. De raadsman heeft gewezen op een door [slachtoffer] ondertekende brief van 17 juli 2014 alsmede op de door haar afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris op 16 september 2015 en haar verklaring die zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, die er steeds toe strekken dat zij nimmer door de verdachte is mishandeld.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat de politie op 9 mei 2014 de melding heeft gekregen dat een vrouw uit haar woning was gevlucht en naar de buren was gegaan omdat zij bang was voor haar man. De vrouw zou bij haar keel zijn gegrepen en door hem zijn geslagen. Ter plaatse hebben zij [slachtoffer] aangetroffen, die (door tussenkomst van een tolk) heeft verklaard dat zij was mishandeld door de verdachte en dat hij haar bij de keel had gegrepen en haar had geslagen op haar hoofd. Zij was naar de buren gevlucht. De politie heeft rode striemen in de hals van [slachtoffer] waargenomen. Zij heeft daarna een huisarts bezocht, tegenover wie zij heeft verklaard dat zij door haar man was mishandeld. De huisarts heeft drukpijn op haar hoofd en enkele blauwe plekken waargenomen.
De dag daarop heeft [slachtoffer] tegenover de politie een verklaring afgelegd waarin zij haar eerder afgelegde verklaring heeft bevestigd.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] een duw tegen haar gezicht heeft gegeven en haar naar achteren heeft geduwd. Hij ontkent haar te hebben geslagen of gewurgd.
Het hof stelt vast dat de op 9 en op 10 mei 2014 afgelegde verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door de waarnemingen van de politie en de huisarts. Het hof heeft hieruit de overtuiging bekomen dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. Dat zij in een later stadium zowel bij de raadsheer-commissaris als ter terechtzitting in hoger beroep haar eerder afgelegde verklaringen heeft ingetrokken, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 15-800276-14

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-800276-14 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2014 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], bij de keel heeft gegrepen en meermalen tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-800276-14 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-800276-14 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-800276-14 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-800276-14 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft beide ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met aftrek van de periode doorgebracht in verzekering, met onder meer een bijzondere voorwaarde, te weten een meldplicht bij de reclassering, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de periode doorgebracht in verzekering, waarvan een maand voorwaardelijk, met zowel algemene als een bijzondere voorwaarde, te weten reclasseringstoezicht, met een proeftijd van twee jaren en opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of een maatregel, subsidiair een geheel voorwaardelijke straf. Het is niet in het belang van [slachtoffer] dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich in de gezamenlijke woning schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel terwijl zij zwanger was. Door haar te slaan en bij de keel te grijpen heeft hij haar pijn en letsel toegebracht. Huiselijk geweld is bijzonder afkeurenswaardig, nu dat het gevoel van veiligheid dat een ieder in zijn huis behoort te kunnen hebben en de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer aantast.
Het hof houdt verder rekening met de over de verdachte uitgebrachte rapporten van de Reclassering Nederland van 23 juli en 27 oktober 2014. De reclassering adviseert om de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen en voorwaarden van de reclassering met daaraan gekoppeld een meldplicht.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een uittreksel van de justitiële documentatie van 29 december 2015 eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder andere vanwege huiselijk geweld tot een werkstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht het van belang dat de verdachte wordt begeleid door de reclassering in het kader van een voorwaardelijke straf, om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal begaan. Nu het hof minder bewezen heeft geacht dan door de advocaat-generaal gevorderd, komt het tot een lagere straf dan geëist.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, van na te melden duur passend en geboden. Voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf is, anders dan de raadsman heeft bepleit, gelet op de ernst van het feit en de recidive geen plaats.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-800409-14 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-800276-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-800276-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd
- te houden aan de aanwijzingen door en/of namens de reclassering gegeven en
- te melden zo frequent en zolang als de reclassering dit nodig acht bij Reclassering Nederland locatie Zaandam, Stationsstraat 73 te Zaandam
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2016.
=========================================================================
[....]