ECLI:NL:GHAMS:2016:361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200.163.502/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afgifte van bruidsschat tussen moeder en dochter

In deze zaak vordert de dochter, [geïntimeerde], van haar moeder, [appellante], de afgifte van een bruidsschat die haar tijdens haar huwelijk in Turkije is geschonken. De dochter heeft de sieraden, waaronder gouden armbanden en een set met een ketting, aan haar moeder in bewaring gegeven. Na een gedwongen vertrek uit het huis van haar moeder, weigert de moeder de sieraden terug te geven. De dochter heeft in hoger beroep de veroordeling van haar moeder tot afgifte van de bruidsschat gevorderd, of in plaats daarvan een schadevergoeding van € 20.000. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat de dochter de bruidsschat ter bewaring heeft afgegeven, maar de moeder betwist dit. Het hof heeft de moeder toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en een getuigenverhoor gelast. De zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van dit getuigenverhoor.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.502/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2114957 / HA EXPL 13-709
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2016
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.J. Blok te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. I. Heijselaar te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 22 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 16 december 2014, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Bij arrest van 10 februari 2015 heeft het hof een comparitie van partijen gelast ter verkrijging van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en het bespreken van het verdere verloop van de procedure.
Daartoe is op 11 juni 2015 een comparitie gehouden, zoals blijkt uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel, tevens houdende akte eisvermindering.
[appellante] heeft na vermindering van eis in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de beide instanties inclusief nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in voorwaardelijk incidenteel appel gevorderd dat bij niet afgifte van de bruidsschat daarvoor in de plaats treedt dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,= als schadeloosstelling althans tot een door het hof in goede justitie te treffen voorziening, alles met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in het hoger beroep.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 januari 2016 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 4 december 2013 onder 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
[geïntimeerde] is de dochter van [appellante] . Op 2 juli 2008 is [geïntimeerde] in Turkije gehuwd met haar neef [A] (zoon van haar oom). Op [datum] is de bruiloft in Turkije gevierd, waarbij aan [geïntimeerde] naar Turks gebruik door familieleden diverse sieraden, waaronder acht gouden armbanden, een set met een ketting, armband en oorbellen van goud, en een set van drie gouden armbanden zijn geschonken, tezamen aangeduid als de bruidsschat. [geïntimeerde] is met haar echtgenoot eind juli 2008 naar Nederland gekomen, waarna zij zijn gaan inwonen bij [appellante] , aan het adres [adres 1] . In het najaar van 2009 zijn [geïntimeerde] en haar echtgenoot (gedwongen door haar vader) uit die woning vertrokken naar de [adres 2] .

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft de veroordeling van [appellante] gevorderd tot afgifte van de hiervoor omschreven bruidsschat of straffe van een dwangsom en subsidiair betaling van een bedrag van € 20.000,= aan schadevergoeding althans een in redelijkheid vast te stellen bedrag. Zij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd, dat zij de bruidsschat na haar huwelijk heeft meegenomen en deze in overleg met [appellante] (haar moeder) aan deze laatste in bewaring heeft gegeven. Toen [geïntimeerde] het huis van [appellante] heeft moeten verlaten, heeft [appellante] geweigerd de betreffende sieraden aan [geïntimeerde] af te geven. Deze sieraden vertegenwoordigden in 2008 een waarde van ongeveer € 10.000,- maar door een verdubbeling van de goudprijs zijn ze thans € 20.000,= waard, aldus [geïntimeerde] .
3.2
[appellante] heeft betwist dat zij de sieraden na de bruiloft in [datum] ooit onder ogen heeft gehad en dat zij daar de beschikking over heeft gehad.
3.3
Nadat de kantonrechter bij voornoemd tussenvonnis bewijs aan [geïntimeerde] had opgedragen van haar stelling dat zij haar bruidsschat ter bewaring had afgegeven en nadat daartoe getuigen waren gehoord, heeft de kantonrechter bij het bestreden (eind)vonnis [geïntimeerde] in dat bewijs geslaagd geoordeeld en [appellante] veroordeeld tot afgifte van de bruidsschat onder oplegging van een dwangsom tot een maximum van
€ 2.500,=.en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op. De grief in het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat [appellante] het hof te kennen zal geven de bruidsschat niet te kunnen of te willen afstaan en beoogt een veroordeling van [appellante] tot betaling van een vervangende schadevergoeding.
3.4.1
Met grief 1 bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat het aannemelijk is dat [appellante] de bruidsschat in ontvangst heeft genomen. Daarbij heeft [appellante] een viertal ondertekende verklaringen in het geding gebracht teneinde haar stelling dat niet zij maar [geïntimeerde] over de bruidsschat beschikt(e) te onderbouwen en zij heeft daartoe uitdrukkelijk nader bewijs aangeboden door het horen van de personen van wie zij een verklaring in het geding heeft gebracht.
3.4.2
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter terecht [geïntimeerde] met het bewijs heeft belast van haar stelling dat zij de bruidsschat aan [appellante] in bewaring heeft gegeven. [geïntimeerde] vordert immers teruggave van die bruidsschat dan wel een schadevergoeding. In die zin is het door [appellante] eventueel te leveren bewijs aan te merken als tegenbewijs. Weliswaar heeft [appellante] in eerste aanleg de mogelijkheid gehad om dat tegenbewijs bij te brengen, doch het staat haar vrij om in hoger beroep nader tegenbewijs bij te brengen. Het hof zal [appellante] overeenkomstig het door haar gedane aanbod tot dit nadere tegenbewijs toelaten.
3.5
De tweede grief van [appellante] ziet op de omvang van de bruidsschat. [appellante] betwist bij gebrek aan wetenschap dat de door [geïntimeerde] genoemde sieraden tot de bruidsschat behoren. De grief faalt. Bij de stukken bevinden zich allereerst een aantal foto’s waarop volgens [geïntimeerde] de betreffende sieraden te zien zijn. Voorts geldt het volgende. [appellante] heeft desgevraagd bij gelegenheid van het pleidooi bevestigd dat zij aanwezig is geweest bij de bruiloft van haar dochter [geïntimeerde] ( [geïntimeerde] ), dat zij gezien heeft dat aan [geïntimeerde] diverse sieraden door familieleden zijn overhandigd, dat daarbij ten overstaan van de aanwezigen telkens is aangegeven wie de gevers waren en voorts dat daarvan video opnames zijn gemaakt. Onder deze omstandigheden kan [appellante] in redelijkheid niet volhouden dat zij niet op de hoogte was van de aard en het aantal van deze sieraden. Haar betwisting bij gebrek aan wetenschap is dan ook ongenoegzaam.
3.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst van het getuigenverhoor.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal appel:
laat [appellante] toe tot het tegenbewijs van de stelling van [geïntimeerde] dat laatstgenoemde de bruidsschat aan [appellante] in bewaring heeft gegeven;
beveelt dat, indien [appellante] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. S.F. Schütz, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op donderdag 3 maart 2016 om 14.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellante] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 25 februari 2016 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van maart en april 2016 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, S.F. Schütz en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.