ECLI:NL:GHAMS:2016:3749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
200.186.110/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op openbaarmaking van persoonsgegevens in het kader van een biografie over een overleden persoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het verbieden van de openbaarmaking van persoonsgegevens in een biografie. De zaak betreft een journalist, [X], die een biografie wil publiceren over [A], die na een vechtscheiding zelfmoord heeft gepleegd. De ex-echtgenote van [A], [geïntimeerde], vordert, mede namens haar minderjarige dochter, een verbod op het vermelden van de volledige naam van [A] in de biografie, omdat dit de privacy van haar dochter zou schenden. Het hof heeft de belangen van de vrijheid van meningsuiting van de journalist en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] en haar dochter tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelt dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder weegt dan de vrijheid van meningsuiting, en heeft het verbod op het openbaar maken van de volledige naam van [A] gehandhaafd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en legt een dwangsom op aan [X] voor het geval hij zich niet aan het verbod houdt. De zaak benadrukt de delicate balans tussen het recht op vrije meningsuiting en het recht op privacy, vooral in situaties die betrekking hebben op minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.110/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/599627 / KG ZA 15-1558
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 september 2016
inzake

1.[X] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [Y],
wonende te [woonplaats] , [Land] ,
3. [Z],
wonende te [woonplaats] , [Land] ,
appellanten,
advocaat: mr. W. van der Meer de Walcheren te Maartensdijk,
tegen
[geïntimeerde], zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige
[kind],
wonend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] (appellant sub 1), de grootouders [A] (appellanten sub 2 en 3) respectievelijk [geïntimeerde] genoemd. Appellanten gezamenlijk worden ook als [appellanten] aangeduid.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 12 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2016, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [X] als gedaagde (hierna: het vonnis). De dagvaarding bevat de grieven.
[geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 mei 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft tevens een akte houdende vermeerdering van eis genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellanten] in de kosten van, het hof begrijpt, het hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[X] is journalist. Hij heeft een boek geschreven over vechtscheidingen, getiteld ‘Van oogappel tot twistappel, 25 jaar Stichting Dwaze Vaders; terugblik en handreiking voor de gescheiden man en vrouw’. Het boek is in 2014 gepubliceerd.
3.1.2.
[geïntimeerde] is gehuwd geweest met [A] (verder: [A] ). Uit dit huwelijk is geboren [kind] (verder: [kind] ). Zij was ten tijde van het wijzen van het vonnis negen jaar oud. Het huwelijk is geëindigd in een echtscheiding, waarbij tussen [geïntimeerde] en [A] veel is geprocedeerd met betrekking tot het gezag over en de omgang met [kind] . De rechtbank Amsterdam heeft [kind] in een procedure over de omgangsregeling per 30 december 2014 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg. In het kader van deze ondertoezichtstelling is begin 2015 een traject gestart bij het omgangshuis, een instantie die omgang tussen ouders onderling en met hun kinderen begeleidt. De grootouders [Y en Z] zijn de ouders van [A] .
3.1.3.
[A] heeft op 1 april 2015 een e-mail verzonden aan [X] , onder meer inhoudende:
‘Ja ik zit in zoiets wat men categoriseert als een vechtscheiding. De moeder wil de omgang stopzetten en eenhoofdig gezag afdwingen. Er is OTS (…) uitgesproken en er zou omgang moeten gaan plaatsvinden via een Omgangshuis. Vandaag was de bekende druppel die ervoor zorgde dat mijn laatste restje vertrouwen in de rechtspraak en het ‘systeem’ van Kinderafscherming/vervreemding in dit land de emmer deed overlopen. Ik geloof niet meer in een goede afloop en wend mij nu tot jou, een journalist die misschien bereidt is om mijn verhaal tzt naar buiten te brengen (?) zodat de politiek en de onverschillige massa zich bewust worden van de tragedie die zich afspeelt in NL en dat men misschien op termijn dit grotesk probleem eindelijk gaat aanpakken. Omgangsrecht onder het Strafrecht plaatsen voorkomt vele drama’s.’
3.1.4.
[A] heeft de dag daarna, 2 april 2015, zelfmoord gepleegd.
3.1.5.
[X] heeft in mei 2015 op zijn weblog een tweetal columns geplaatst over het verzoek dat [A] , die hij nooit heeft gekend, aan hem had gedaan en over de begrafenis van [A] waarbij hij aanwezig was. Daarbij zijn foto’s geplaatst van de begrafenis waarop de kist en familieleden, waaronder [kind] , te zien zijn.
3.1.6.
[X] werkt thans aan een boek over [A] . Hij heeft aan de advocaat van [geïntimeerde] laten weten dat hij in dat boek de familienaam van [A] zal vermelden. Hij is van plan het boek binnenkort uit te brengen.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg [X] gedagvaard en gevorderd:
( a) [X] te verbieden persoonsgegevens van [kind] openbaar te maken in welke zin dan ook, daaronder begrepen haar (volledige) naam, afkortingen, delen van haar naam, of andere tot de natuurlijke persoon van [kind] herleidbare gegevens;
( b) [X] te verbieden persoonsgegevens van [geïntimeerde] openbaar te maken in welke zin dan ook, daaronder begrepen haar (volledige) naam, afkortingen, delen van haar naam, of andere tot de natuurlijke persoon van [geïntimeerde] herleidbare gegevens;
( c) [X] te verbieden de volledige naam van [A] openbaar te maken, voor zover het een publicatie over echtscheidingen en/of zelfmoord betreft;
( d) [X] te verbieden het portret van [kind] of [geïntimeerde] openbaar te maken in welke zin dan ook;
( e) [X] te bevelen de op thailandblog.nl gepubliceerde artikelen, waarnaar in het lichaam van de inleidende dagvaarding wordt verwezen, alsmede de daarop gepubliceerde foto’s van [kind] te verwijderen en verwijderd te houden,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De grootouders [Y en Z] hadden verzocht zich in de procedure in eerste aanleg te mogen voegen aan de zijde van [X] . De voorzieningenrechter heeft dat verzoek bij het bestreden vonnis afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen sub (a), (c) en (e) toegewezen, [X] veroordeeld een dwangsom van € 10.000,- te betalen voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordelingen voldoet (tot een maximum van € 200.000,), en hem veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen sub (b) en (d) zijn afgewezen omdat [X] had toegezegd zich aan het daar gevorderde te zullen houden..
3.3.
Grief 1 betreft de afwijzing van het verzoek van de grootouders [A] tot voeging aan de zijde van [X] . [appellanten] zijn van mening dat dit verzoek had moeten worden toegewezen. De grootouders [A] hebben belang bij het verschijnen van een biografie over hun zoon omdat zij recht en belang hebben bij zijn eerherstel, zo betogen zij. Het hof overweegt dat [appellanten] niet hebben toegelicht dat en op welke wijze de eer van [A] zou zijn aangetast en vat hun stelling dan ook zo op dat zij bedoelen dat de grootouders [Y en Z] het uitkomen van de biografie zien als een eerbetoon aan hun zoon. Dat is echter niet een concreet en/of tastbaar belang en daarmee een onvoldoende belang om hen als gevoegde partij in dit geschil toe te laten. De grief faalt.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder meer overwogen dat het in deze zaak gaat om twee in beginsel gelijkwaardige fundamentele rechten: aan de zijde van [X] het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van [geïntimeerde] het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Welke van beide rechten in dit geval zwaarder weegt, dient, zo overweegt de voorzieningenrechter, te worden afgewogen aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Die afweging breng mee dat het [X] moet worden verboden in zijn boek de naam van [A] te vermelden zodat de vorderingen onder (a) en (c) zullen worden toegewezen, aldus de voorzieningenrechter.
3.5.
De grieven 2 en 3 zijn gericht tegen de toewijzing van de vorderingen zoals hiervoor onder (a) en (c) weergegeven en tegen de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid. [X] betoogt ter toelichting op deze grieven dat een schrijver, of wie dan ook, vrij moet zijn een biografie over iemand te schrijven en dat zulks in deze zaak te meer geldt omdat [A] aan [X] de opdracht heeft gegeven dat te doen, welke opdracht na de dood van [A] door de grootouders [Y en Z] is overgenomen. [geïntimeerde] heeft op geen enkele wijze aangegeven waarom [kind] nadeel van het uitbrengen van die biografie zal ondervinden, aldus [X] .
3.6.
De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het in deze zaak gaat om in beginsel gelijkwaardige fundamentele rechten, aan de ene zijde de vrijheid van meningsuiting en aan de andere zijde het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waarbij aan de hand van alle omstandigheden van het geval dient te worden bezien welk van beide rechten in dit geval zwaarder dient te wegen. [X] benadrukt in zijn betoog weliswaar de vrijheid van meningsuiting door erop te wijzen dat het een ieder vrij moet staan een biografie te schrijven maar hij stelt op zichzelf niet ter discussie dat dit recht zijn begrenzing kan vinden in het recht van [geïntimeerde] en [kind] op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.
3.7.
In deze zaak is van wezenlijk belang dat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft tegen het verschijnen van een boek met het levensverhaal van [A] als zodanig maar slechts tegen het noemen van de naam [A] in de biografie omdat dit ook de achternaam van haar dochter [kind] is en zij niet wil dat haar dochter door derden in verband wordt gebracht met het verhaal van haar vader. De vordering is aldus slechts gericht op het voorkomen van herkenning van [kind] . De voorzieningenrechter heeft gelet daarop terecht overwogen dat met toewijzing van de onderhavige verboden de vrijheid van meningsuiting van [X] slechts in geringe mate wordt beperkt. Het blijft hem immers vrij staan het levensverhaal van [A] te publiceren. [X] heeft nog aangevoerd dat het noemen van de naam [A] het verhaal een meerwaarde geeft en daarmee controleerbaar wordt, maar hij heeft niet concreet gemaakt wat in dit geval die meerwaarde is of wat het belang is van controleerbaarheid, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
3.8.
[X] voert aan dat het boek niet gaat over echtscheidingen en/of zelfmoord maar dat het “een biografie over de door zelfdoding overleden man [A] ” is. Alleen aan het einde van het leven van [A] spelen het huwelijk, de echtscheiding en het verbod tot omgang met [kind] een belangrijke rol. Daarom gaat een verbod de naam [A] te noemen te ver, zo betoogt hij.
3.9.
[X] heeft niet bestreden dat de achternaam [A] niet veel voorkomt en tevens een opvallende naam is en dat daarom de naam, waarschijnlijk te meer in combinatie met de verdere inhoud van het boek, gemakkelijk in verband is te brengen met de persoon van [kind] . Dit betekent dat, indien het boek verschijnt met daarin de naam [A] , [kind] reeds als kind maar ook later in haar volwassen leven ongewild door derden geconfronteerd kan en naar verwachting zal gaan worden met de inhoud daarvan. Daarmee is de schade die [kind] , en in mindere mate ook [geïntimeerde] , bij publicatie met naamsvermelding kan lijden afdoende gegeven. Zeker in het geval van digitale publicatie zal het levensverhaal immers via de naam op zeer eenvoudige wijze zijn terug te voeren op [kind] terwijl in het geval de naam [A] niet wordt gebruikt de kans op een dergelijke confrontatie aanzienlijk geringer is.
3.10.
In dit verband is mede van belang dat [A] en de overige betrokkenen niet zijn aan te merken als publieke figuren. Dit betekent dat terughoudend dient te worden omgegaan met inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Het hof gaat ervan uit dat de echtscheiding, met name de problematiek rond de omgang tussen [A] en [kind] , en de daarop volgende zelfmoord van [A] een belangrijk plaats innemen in het te publiceren boek. Dit betekent dat het boek op indringende wijze zal ingaan op de persoonlijke levenssfeer van [kind] en haar moeder. De vereiste terughoudendheid kan in dit geval worden ingevuld door het achterwege laten van de achternaamsvermelding.
3.11.
Voor zover [X] met het boek de problematiek van vechtscheidingen en/of zelfmoord in het algemeen aan de orde wil stellen - [X] betoogt dat in dit hoger beroep overigens niet - en het levensverhaal van [A] daarbij als voorbeeld dient, valt te minder in te zien dat het noemen van de naam [A] een meerwaarde heeft. [X] neemt in dit geschil weliswaar, anders dan in de eerdere correspondentie tussen hem en de advocaat van [geïntimeerde] , het standpunt in dat het zuiver om een biografie gaat, maar het voorgaande maakt wel duidelijk dat in dit geval het grondrecht van vrije meningsuiting een geringe rol speelt. Voor openbaar debat over de materie van ‘vechtscheidingen’ is het noemen van die naam en daardoor de schending van de privé sfeer van met name [kind] immers niet nodig.
3.12.
De hiervoor geschetste omstandigheden brengen het hof tot het oordeel dat in dit geschil de vrijheid van meningsuiting, op de wijze zoals [X] die wil invullen, dient te wijken voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van met name [kind] die bij een publicatie met achternaamsvermelding op ernstige wijze zou worden aangetast. [kind] zou immers als kind worden geconfronteerd met een publicatie die haar direct in verband brengt met zeer ingrijpende gebeurtenissen die haar privéleven en dat van haar ouders betreffen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter op goede gronden is overgegaan tot het treffen van de onderhavige voorzieningen.
3.13.
Het voorgaande wordt niet anders in het geval dat moet worden aangenomen dat [A] aan [X] de opdracht zou hebben gegeven het onderhavige boek te schrijven, zoals [X] betoogt. [X] doelt hierbij kennelijk op de hiervoor onder 3.1.3 geciteerde e-mail van [A] aan hem. [A] verzoekt [X] daarin, zo leest het hof deze e-mail, om zijn verhaal naar buiten te brengen waarmee hij, zo schrijft hij, beoogt dat maatschappelijke bewustwording ontstaat van en verandering gaat plaatsvinden inzake de door hem aangegeven problematiek. Uit die e-mail is niet af te leiden dat [A] [X] heeft opgedragen een biografie van hem te schrijven, laat staan een biografie waarin zijn naam uitdrukkelijk wordt vermeld.. Indien al sprake zou zijn van een dergelijke opdracht, dan rechtvaardigt dat bovendien nog niet de inbreuk die met de uitvoering daarvan op de persoonlijke levenssfeer van [kind] zou worden gemaakt indien de naam van [A] daarin wordt vermeld. Ook de rechten van [A] worden immers begrensd door de hiervoor aangeduide rechten van [kind] en [geïntimeerde] ..
3.14.
De conclusie van een en ander is dat de grieven 2 en 3 falen.
3.15.
[X] heeft geen grief gericht tegen de toewijzing van de vordering zoals hiervoor onder (e) weergegeven, zodat de beslissing daarover geen onderdeel uitmaakt van dit hoger beroep.
3.16.
[geïntimeerde] voert ten slotte aan dat haar ter kennis is gekomen dat [X] thans ook bijeenkomsten organiseert en/of bijwoont over (v)echtscheidingen, waarin hij als spreker optreedt en [A] met zoveel woorden noemt. Zij vordert in dit verband bij wijze van eisvermeerdering [X] te verbieden tijdens dit soort bijeenkomsten de volledige naam van [A] openbaar te maken. Het hof zal de vordering toewijzen en verwijst daartoe naar de overwegingen 3.5 tot en met 3.13. [X] heeft tegen de eisvermeerdering geen ander verweer gevoerd dan aldaar isbesproken.
3.17.
De slotsom is dat grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het bij wijze van eisvermeerdering gevorderde zal worden toegewezen. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep. Er is onvoldoende aanleiding om de grootouders [Y en Z] in de proceskosten te veroordelen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
en voorts:
verbiedt [X] de volledige naam van [A] openbaar te maken op een bijeenkomst, lezing, evenement, interview of soortgelijke gelegenheid over (v)echtscheidingen en/of zelfmoord;
verklaart op dit verbod van toepassing de dwangsomregeling zoals in het vonnis waarvan beroep is geformuleerd;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, A.M.A. Verscheure en W.F.R. Rinzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.