In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1984, was aangeklaagd voor het openlijk voorhanden hebben van harddrugs op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het bezit van een wikkel met een wit poeder, dat mogelijk cocaïne was. Tijdens de zitting op 19 augustus 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 12 uren had geëist, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Het hof heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk openlijk harddrugs voorhanden heeft gehad. Hoewel er een wikkel met op cocaïne gelijkende substantie onder de verdachte is aangetroffen, was het onduidelijk of deze wikkel openlijk door de verdachte werd voorhanden gehad. Hierdoor heeft het hof besloten om de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.
Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, en het hof heeft opnieuw recht gedaan door te verklaren dat de verdachte niet bewezen is dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2016.