ECLI:NL:GHAMS:2016:3788

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
23-000508-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake aanranding met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2016. De verdachte, geboren in Marokko in 1976, was aangeklaagd voor aanranding in een park. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het feitelijk aanranden van de eerbaarheid van een vrouw door haar in een park vast te grijpen en haar borsten te betasten. Het hof oordeelde dat dit gedrag onacceptabel was en dat het de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkte. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte mobiliteit door een verwonding en zijn alcoholverslaving. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 80 uur, met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden, waaronder een contact- en straatverbod ten opzichte van het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van €350 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen, maar heeft de verdachte wel verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000508-16
Datum uitspraak: 8 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/659198-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd –, en met dien verstande dat:
- de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden aangevuld als na te melden en
- het hof de navolgende bewijsoverweging in de plaats stelt van die van de rechtbank.

Bewijsmiddelen

Het hof vult bewijsmiddel 4, zoals opgenomen in de aanvulling op het verkort vonnis waarvan beroep, als volgt aan:
▪ Als eerste zin wordt toegevoegd:
Op 20 mei 2015 omstreeks 23.10 uur hielden wij op de Czaar Peterstraat te Amsterdam als verdachte aan: [verdachte].
▪ In de vijfde regel, tweede zin, wordt achter ‘Even later’ toegevoegd: ‘
op de Czaar Peterstraat’.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit op de grond dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aangeefster, [slachtoffer] (hierna: de aangeefster), en de getuige, [getuige] (hierna: [getuige]), hebben wisselend verklaard en de verklaringen van [getuige] zijn beïnvloed door hetgeen de aangeefster in het bijzijn van [getuige] aan de verbalisanten heeft verklaard. Hierdoor kan niet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige].
Voorts is het van achteren vastpakken van iemand bij diens middel niet strijdig met de sociaal-ethische norm en derhalve geen ontuchtige handeling.
Het hof verwerpt deze verweren overweegt daartoe als volgt.
Met de raadsman acht het hof het mogelijk dat getuige [getuige] aanwezig is geweest bij het gesprek dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kort na het ten laste gelegde feit met de aangeefster hebben gevoerd. Om die reden zal het hof de verklaringen van [getuige] met behoedzaamheid voor het bewijs gebruiken. Voor het algeheel uitsluiten van haar verklaringen ziet het hof echter geen reden, op grond van het navolgende.
[getuige] heeft verklaard dat zij vanuit haar woning aan het [adres 2] heeft gezien dat een vrouw werd besprongen door een zwarte pitbull. Een man - naar later bleek de verdachte - kwam langzaam aangelopen, ging achter de aangeefster staan en sloeg zijn armen om haar middel. [getuige] heeft vervolgens de aangeefster horen gillen, waarna zij de politie heeft gebeld. Naar het oordeel van het hof is deze verklaring geloofwaardig en gebaseerd op de eigen waarnemingen van [getuige]. Het hof zal derhalve de verklaring van [getuige] gebruiken voor het bewijs op de wijze als weergegeven door de rechtbank in de aanvulling op het vonnis. Deze verklaring ondersteunt de verklaring van de aangeefster.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het van achter bij de middel vastpakken van de aangeefster door de verdachte als een ontuchtige handeling is te beschouwen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte vlak na deze handeling ook de borsten van de aangeefster vastpakte en tegen haar zei dat zij een ‘lekker geil sletje’ was. Gelet op deze context had ook het vastpakken van de aangeefster bij haar middel een seksuele strekking en was dit aldus in strijd met de sociaal-ethische norm.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met zijn geslachtsdeel in de rug van de aangeefster heeft gestoten of geduwd. Het hof zal derhalve, evenals de rechtbank, de verdachte hiervan vrijspreken.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uur, te vervangen door 35 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uur, te vervangen door 35 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Zij acht het niet nodig dat bijzondere voorwaarden worden gesteld.
De raadsman heeft verzocht dezelfde straf als de rechtbank op te leggen. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf is in zijn optiek onnodig, omdat er geen recidivegevaar aanwezig is en bovendien de noodzaak ontbreekt een contact- en een straatverbod als bijzondere voorwaarden te stellen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk aanranden van de eerbaarheid van een hem onbekende vrouw door haar ’s avonds laat in een park vast te grijpen en haar borsten te betasten. Hierbij heeft hij zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft hij geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Dit gedrag van de verdachte is onacceptabel, temeer daar slachtoffers van dergelijke feiten - naar ervaring leert - vaak nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien heeft de verdachte hierdoor de in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid versterkt.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2016 is de verdachte eerder ter zake van bedreiging met aanranding van de eerbaarheid, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte door verbrijzeling van zijn voet minder mobiel is en dat hij zich recentelijk klinisch heeft laten opnemen om behandeld te worden voor zijn alcoholverslaving.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf passend en geboden. Teneinde de verdachte zoveel mogelijk ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te begaan zal het hof een gedeelte van de taakstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, met een proeftijd van twee jaren.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij, tevens het slachtoffer, meegedeeld dat het slachtoffer het park waar het feit is gepleegd, mijdt uit angst voor de verdachte en dat de verdachte na het incident contact met haar heeft opgenomen. Dit laatste is door de verdachte betwist. Het hof is van oordeel dat het in het belang van het slachtoffer is dat de verdachte geen enkel contact met haar heeft en zal daarom een contact- en straatverbod als bijzondere voorwaarden stellen. Het belang van de verdachte bij zijn recht op vrijheid van beweging weegt daar niet tegenop, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de angstklachten van het slachtoffer in een eerder stadium kennelijk van dien aard en omvang waren dat zij is doorverwezen naar een traumapsycholoog. Het hof is mede om die reden van oordeel dat het belang van het slachtoffer om in haar persoonlijke leefomgeving gevrijwaard te zijn van een mogelijke confrontatie met de verdachte, een inbreuk op diens recht op bewegingsvrijheid rechtvaardigt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij gevorderd dat aan de verdachte een contact- en straatverbod wordt opgelegd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de toewijzing van de vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal acht het opleggen van een contact- en straatverbod niet opportuun.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering - gelet op de bepleite vrijspraak - niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd, dan wel het bedrag conform de beslissing van de rechtbank te matigen. Het verzoek tot het opleggen van een contact- en straatverbod dient eveneens te worden afgewezen, omdat de noodzaak hiervan niet is gebleken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft aan haar vordering gemotiveerde stellingen ten grondslag gelegd. De verdachte heeft die stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 350, waarbij is gelet op de omstandigheid dat de feitelijke aanranding van de eerbaarheid het slachtoffer in het bijzonder heeft getroffen, omdat het feit heeft plaats in de nabijheid van haar woonomgeving, zij met slapeloosheid en angstdromen kreeg te kampen en vrijwel dagelijks slaapmedicatie moest gaan gebruiken. Verder heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige gaat toewijzing van de vordering met betrekking tot de immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten; dat deel van de vordering wordt afgewezen.
Voor zover de vordering sterkt tot oplegging van een contact- en straatverbod behoeft het geen bespreking. De benadeelde partij heeft hierbij geen belang, aangezien het hof dergelijke verboden als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk strafdeel zal stellen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal de duur van de vervangende hechtenis van de verdachte bepalen op één dag, omdat zijn huidige en toekomstige financiële draagkracht uiterst gering is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet bevindt in het park Oostenburgerpark (gelegen aan de straten Compagniestraat, Oostenburgerpark en de Conradstraat) te Amsterdam.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen middellijk of onmiddellijk contact heeft met [slachtoffer], geboren [geboortedatum] en wonende te Amsterdam.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350 (driehonderdvijftig euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350 (driehonderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 september 2016.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.