ECLI:NL:GHAMS:2016:3928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
200.182.384/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aansprakelijkheid bij schade aan een voertuig tijdens vervoer per autoambulance

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Hoogwout Berging B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin Turien & Co. een vordering had ingesteld wegens schade aan een Rolls-Royce tijdens het vervoer. De feiten zijn als volgt: op 11 november 2010 heeft Hoogwout de auto opgehaald omdat deze niet meer startte. De auto werd met een lier op de autoambulance getakeld en naar een garage vervoerd. Bij het lossen van de auto is deze tegen een muur en vitrinekast tot stilstand gekomen, wat resulteerde in schade van € 15.342,32. Turien heeft Hoogwout aansprakelijk gesteld voor deze schade en een vordering ingesteld.

In hoger beroep heeft Hoogwout betoogd dat het vervoer niet onder de vervoerovereenkomst valt zoals bedoeld in artikel 8:1090 BW, omdat een autoambulance niet gelijkgesteld kan worden aan een takelwagen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bepalingen omtrent de vervoerovereenkomst van toepassing zijn, en dat de autoambulance niet onder de uitzondering van artikel 8:1080 lid 2 BW valt. Het hof heeft vastgesteld dat Hoogwout verplicht was de auto in de staat waarin deze was ontvangen af te leveren, en dat de schade tijdens het lossen is ontstaan door een fout van Hoogwout.

Het hof heeft de grieven van Hoogwout verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Hoogwout is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de vervoerder bij het vervoer van beschadigde voertuigen en de toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.182.384/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 3934051/CV EXPL 15-1496
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2016
inzake
HOOGWOUT BERGING B.V.,
gevestigd te Oostzaan,
appellante,
(proces)advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen:
de commanditaire vennootschap
TURIEN & CO,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Hoogwout en Turien genoemd.
Hoogwout is bij dagvaarding van 23 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter) van 17 september 2015, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen Turien als eiseres en Hoogwout als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Hoogwout heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van Turien zal afwijzen en Turien zal veroordelen aan haar terug te betalen al hetgeen zij ingevolge het vonnis waarvan beroep heeft betaald, met rente, een en ander met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Turien heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.4) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil – met uitzondering van een onderdeel in 2.2, waartegen het hof een klacht leest onder 2.4 van de memorie van grieven – en dienen in zoverre derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Dit zijn de volgende feiten, waarbij het hof in de weergave rekening zal houden met de door Turien in haar memorie van antwoord als zodanig benoemde onduidelijkheden.
2.1.
Op 11 november 2010 is cascoschade ontstaan aan een Rolls-Royce met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) waarvan [eigenaar] (hierna: [eigenaar]) bestuurder was. De auto behoorde in eigendom toe aan de werkgever van [eigenaar], te weten Advanced Internet Service B.V. (hierna: AIS). De auto was door AIS verzekerd bij Turien.
2.2.
Op 11 november 2010 is de auto opgehaald door Hoogwout omdat de motor van de auto niet meer startte. De auto is met een lier op de autoambulance van Hooghout getakeld, waarna deze door Hoogwout is vervoerd naar een garage te Alphen aan de Rijn. Bij de garage aangekomen heeft [eigenaar] achter het stuur van de auto plaatsgenomen. Vervolgens is de auto door Hoogwout van de bak van de autoambulance afgerold. De bak is daarbij door Hoogwout gecontroleerd schuin gezet, zodat de auto van de autoambulance af kon rollen. De auto was daarbij niet aan een lier bevestigd. De auto is vervolgens van de bak afgerold en tot stilstand gekomen tegen een vitrinekast en een muur in de garage. De auto heeft hierdoor schade opgelopen. De schade beslaat een bedrag van € 15.342,32. Onder de verzekering is een bedrag van € 135,- aan eigen risico op het schadebedrag ingehouden en is door Turien een bedrag van € 15.207,32 uitgekeerd aan AIS.
2.3.
Op de overeenkomst die Hoogwout en [eigenaar] zijn aangegaan betreffende het vervoer van de auto zijn de algemene voorwaarden die Hoogwout hanteert van toepassing, te weten de Algemene Bergings- en Vervoercondities Gestrande Voertuigen (hierna: de ABVV).
2.4.
Bij brief van 15 juli 2011 heeft Turien Hoogwout aansprakelijk gesteld voor de schade aan de auto.

3.Beoordeling

3.1.
Turien heeft Hoogwout in rechte betrokken en betaling gevorderd van een bedrag van € 16.544,25, te weten € 15.207,32 in hoofdsom, € 78,54 aan expertisekosten, € 135,- aan eigen risico en € 1.123,39 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen tot bedragen van € 15.285,86, met rente, en € 968,-. Daarnaast heeft zij Hoogwout veroordeeld in de proceskosten, met rente. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Hoogwout met zes grieven op.
3.2.
Ook in hoger beroep is in geschil of het vervoer van de auto plaatsvond op grond van een vervoerovereenkomst als bedoeld in artikel 8:1090 BW. Artikel 8:1090 BW heeft betrekking op de overeenkomst van goederenvervoer over de weg en definieert die overeenkomst – kort gezegd – als de overeenkomst waarbij de ene partij (de vervoerder) zich tegenover de andere partij (de afzender) verbindt door middel van een voertuig zaken uitsluitend over de weg te vervoeren. Volgens Hoogwout is er geen vervoerovereenkomst als bedoeld in dat artikel omdat een autoambulance – direct of naar analogie – valt onder de uitzondering van artikel 8: 1080 lid 2 BW, waarin wordt bepaald dat een takelwagen niet een voertuig is in de zin van titel 13 BW (wegvervoer). Voor zover het verplaatsen van de auto van A naar B toch als vervoer als bedoeld in artikel 8:1090 BW moet worden aangemerkt, is de auto afgeleverd op het moment waarop de autoambulance met de auto aankomt op de plaats van bestemming (de garage) en gereed is om te lossen, aldus Hoogwout. Turien heeft de stellingen van Hoogwout bestreden.
3.3.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat op het vervoer van de auto de bepalingen omtrent de vervoerovereenkomst in de artikelen 8:1090 e.v. BW van toepassing zijn. Aan de definitie van de vervoerovereenkomst in artikel 8:1090 BW wordt voldaan, waarbij een autoambulance niet gelijk te stellen is aan een takelwagen. In de parlementaire geschiedenis bij artikel 8:180 BW (Toelichting Schadee II, waarnaar in de MvT wordt verwezen) is dit punt met zoveel woorden aan de orde geweest: “
Het vervoer van beschadigde auto's vindt tegenwoordig meestal plaats per zg. “auto-ambulance”, een speciaal voor dit vervoer geconstrueerde onderlader. Er is geen reden voor dit transport een afzonderlijke regeling te treffen; het feit, dat de overeenkomst een beschadigd vervoermiddel betreft, rechtvaardigt niet een onderscheid met het vervoer van enig ander voorwerp. Anders is dit, wanneer het beschadigde voertuig per takelwagen wordt versleept. De door het ontwerp op de vervoerder gelegde resultaatsverplichting tot conforme aflevering van het ten vervoer ontvangene is in dat geval te zwaar o.a. doordat het risico dat het beschadigde voertuig door de daaraan te verrichten manipulaties verdere schade oploopt, niet te zijnen laste behoort te komen.”(Claringbould,
Parl. Gesch. BW Boek 8 1992, p. 1021)
Dat ook bij vervoer met een autoambulance sprake is van manipulaties aan een auto die reeds gebreken vertoont en dat ook bij een autoambulance een lier wordt gebruikt, maakt, anders dan Hoogwout stelt, niet dat de risico’s vergelijkbaar zijn. Bij vervoer van een voertuig op een autoambulance blijven de manipulaties beperkt tot de fase van laden en lossen en heeft de lier een andere functie. Zoals in de parlementaire geschiedenis staat, is de omstandigheid dat het om vervoer van een beschadigd voertuig gaat op zichzelf geen reden voor afwijking van de reguliere bepalingen omtrent vervoer. Ook dat het doel van de bergingsovereenkomst – ongeacht of dit met een takelwagen of een auto-ambulance gebeurt – berging van het voertuig is en niet het vervoer daarvan, brengt niet mee dat de bepalingen van artikel 8:1090 e.v. BW niet van toepassing zijn op het vervoer door middel van een autoambulance. Of de chauffeur van het voertuig al dan niet steeds aanwezig is, is niet relevant.
3.4.
Op grond van de vervoerovereenkomst was Hoogwout verplicht de auto in de staat waarin hij deze heeft ontvangen ter bestemming af te leveren (artikel 8:1095 BW). Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat voor aflevering in de zin van dit artikel in casu is vereist dat de auto van de autoambulance werd afgehaald en bij de garage neergezet en dat deze pas toen weer feitelijk ter beschikking stond van [eigenaar]. In de overeenkomst ligt besloten dat Hoogwout de auto na aankomst bij de garage van de autoambulance zou afladen; dit is ook in overeenstemming met artikel 4 lid 6 ABVV. Het moment waarop de auto bij de garage is neergezet, markeert de voltooiing van de feitelijke aflevering. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan stilzwijgende wilsovereenstemming met een eerder leveringsmoment kan worden aangenomen. De enkele omstandigheid dat de vervoerovereenkomst deel uitmaakt van een tussen Hoogwout en [eigenaar] gesloten bergingsovereenkomst, brengt niet mee dat de auto na aankomst bij de garage niet meer op basis van de vervoerovereenkomst maar nog slechts op basis van de bergingsovereenkomst onder Hoogwout berustte. Steun voor deze stelling van Hoogwout valt ook niet te ontlenen aan de ABVV, meer in het bijzonder artikel 8 jo. artikel 1 lid 13 van die voorwaarden. Ook de omstandigheid dat [eigenaar] in de auto heeft plaatsgenomen alvorens deze van de autoambulance werd afgeladen, duidt niet op stilzwijgende instemming met een eerder afleveringsmoment. Dit is gebeurd in het kader van de uitvoering van de feitelijke afleveringshandeling door Hoogwout en valt niet uit te leggen als het daadwerkelijk ter beschikking gekregen hebben van [eigenaar] van de auto waarin dergelijke instemming besloten zou kunnen liggen.
3.5.
Het hof verenigt zich voorts met het oordeel van de kantonrechter dat [eigenaar] niet de verantwoordelijkheid had voor het lossen van de auto, maar hieraan slechts zijn medewerking verleende. In deze medewerking ligt niet impliciet besloten dat [eigenaar] daarmee de verantwoordelijkheid voor het lossen overnam van Hoogwout, nog daargelaten hoe een dergelijk beding zich zou verhouden tot het bepaalde in artikel 8:1102 BW. Dat [eigenaar] als chauffeur en gebruiker van de auto met de auto bekend was, betekent nog niet dat Hoogwout van hem mocht verwachten dat hij wist hoe de auto in een dergelijke afwijkende situatie zou reageren en uit zijn bereidheid tot medewerking heeft Hoogwout niet mogen afleiden dat het dan aan hem – in plaats van aan haar – was het afladen van de auto tot een goed einde te brengen. Op de afstand van de autoambulance tot de muur en kast in de garage en het losgekoppeld zijn van de lier, heeft [eigenaar] ook geen invloed gehad, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen. Het was nog steeds Hoogwout op wie de verplichting rustte de auto overeenkomstig artikel 8:1095 BW af te leveren in de staat waarin zij deze had ontvangen. Door [eigenaar] bij deze werkzaamheden in te schakelen, heeft [eigenaar] in zoverre te gelden als hulppersoon van Hoogwout in de zin van artikel 6:76 BW. Dat brengt mee dat, als [eigenaar] bepaalde instructies van Hoogwout al niet helemaal juist zou hebben opgevolgd, dit voor rekening van Hoogwout dient te blijven. Van een situatie als bedoeld in artikel 8:1099 BW aanhef en sub b BW (lossing van de zaken door de afzender of de geadresseerde personen die voor rekening van de afzender of de geadresseerde handelen) is geen sprake.
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven 1, 2 en 3 falen. Ook grief 4 gaat niet op. Uit het vorenstaande volgt tevens dat voor de onderhavige vordering ingevolge artikel 8:1711 BW en artikel 13 lid 4 ABVV een verjaringstermijn van een jaar geldt, nu de vordering een vordering is uit hoofde van goederenvervoer.
3.7.
Met grief 5 doet Hoogwout een beroep op eigen schuld. Nu – zoals het hof heeft overwogen – [eigenaar] heeft te gelden als hulppersoon, gaat het beroep op eigen schuld reeds om die reden niet op. Ten overvloede overweegt het hof dat als dat anders is en er enige eigen schuld aan de zijde van [eigenaar] zou moeten worden aangenomen vanwege niet remmen, dit handelen weliswaar wel in enig causaal verband staat met de schade, maar de billijkheid in de gegeven omstandigheden verval van een vergoedingsplicht zou eisen. Aan [eigenaar] valt de gang van zaken niet te verwijten. Een mogelijke fout aan zijn kant valt in het niet bij de ernst van de fouten die aan Hoogwout zijn toe te rekenen, waarbij met name het losgekoppeld zijn van de lier in combinatie met de beperkte afstand tot de muur een belangrijke rol speelt. Ook grief 5 faalt derhalve.
3.8.
Ten slotte faalt ook grief 6. De expertisekosten die gemaakt zijn om de schade vast te stellen, zijn toewijsbaar op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen vallen dergelijke kosten onder waardevermindering als bedoeld in artikel 8:1103 BW. Er zijn geen aanwijzingen dat artikel 8 ABVV dergelijke kosten beoogt uit te sluiten.
3.9.
Aan de bewijsaanbiedingen van partijen gaat het hof voorbij omdat deze geen betrekking hebben op feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden leiden.
3.10.
Slotsom is dat de grieven van Hoogwout falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Hoogwout zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Hoogwout in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Turien begroot op € 1.937,- aan verschotten en € 894,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.E. Molenaar en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.