ECLI:NL:GHAMS:2016:412

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
23-002475-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van strafoplegging in zaak van geweld tegen politieagent

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een politieagent, waarbij hij deze agent op 15 september 2014 had geslagen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar paste de strafoplegging aan. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, maar het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit. De advocaat-generaal had een taakstraf van honderdtachtig uren geëist, en het hof volgde deze eis, waarbij het ook de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte in overweging nam.

Het hof benadrukte dat de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van de agent had aangetast, maar ook het openbaar gezag had geschonden. De verdachte had de agent geduwd, gevloerd en geslagen, wat een grove minachting voor de autoriteit van de politie aantoont. De verdediging voerde aan dat de agent in strijd met de geweldsinstructie had gehandeld, maar het hof oordeelde dat dit de reactie van de verdachte niet rechtvaardigde.

De vordering van de benadeelde partij, de politieagent, tot schadevergoeding van € 500,00 werd eveneens toegewezen. Het hof legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen, en bevestigde het vonnis voor het overige. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-002475-15
datum uitspraak: 4 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer
13-659419-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts vult het hof de gronden aan met het volgende bewijsmiddel:
 De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2016.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Het klopt dat ik verbalisant [verbalisant] op 15 september 2014 heb geslagen.’

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [verbalisant], groot € 500,00, door de politierechter volledig toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en dat de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] volledig zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft verbalisant [verbalisant], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, geduwd, gevloerd, zijn knie op diens borst gedrukt en met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [verbalisant], maar ook blijk gegeven van minachting voor deze functionaris, waardoor tevens het openbaar gezag werd aangetast. Een functionaris als [verbalisant], werkzaam in het publieke domein ten dienste van de burger, hoeft zich een dergelijke handelwijze niet te laten welgevallen en verdient naar het oordeel van het hof extra bescherming tegen agressieve of gewelddadige bejegening.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verbalisant [verbalisant] in strijd met de geweldsinstructie handboeien heeft aangebracht en pepperspray heeft gebruikt, hetgeen meegewogen dient te worden in de strafmaat. Het hof overweegt hieromtrent dat het er op grond van het dossier op lijkt dat door verbalisant [verbalisant] inderdaad in strijd met de ambtsinstructie handboeien zijn gebruikt. Dit doet echter geenszins af aan het feit dat de reactie van de verdachte onmiskenbaar buitenproportioneel was en blijk geeft van grove minachting van het openbaar gezag. Voor wat betreft de pepperspray overweegt het hof dat niet vastgesteld kan worden op welk moment die is gebruikt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een strafeis van 200 % boven de standaardeis in de rede ligt, gezien het belang van de maatschappij dat functionarissen als [verbalisant] in alle vrijheid hun werk moeten kunnen doen.
Het hof onderschrijft het standpunt van het openbaar ministerie dat een aanzienlijke verhoging van de straf in de rede ligt, waarbij naast de ernst van het feit de omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte de uiteindelijk op te leggen straf bepalen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 januari 2016 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is, alles afwegende, van mening dat de door de politierechter opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en acht een taakstraf conform de vordering van de advocaat-generaal passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. Mijnsberge en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2016.