4.1.Voor zover in hoger beroep van belang houden de rechtsoverwegingen 2.10 tot en met 2.40 het volgende in:
A.
[het adres] : Op de voet van artikel 1:133 en 1:135 lid 1 BW in samenhang met artikel 1:141 lid 3 BW moet ervan worden uitgegaan dat de extra waardestijging van € 613.000,- van het manegebedrijf en de woning is verkregen door investeringen met overgespaard inkomen. Dit betekent dat de man aanspraak heeft op betaling van de helft van de waardestijging verminderd met de thans nog drukkende hypothecaire schuld van in totaal € 226.890,- en de schuld aan de B.V. van € 107.275,-, derhalve € 613.000,- -/- (€ 226.890,- + € 107.275,-) = € 278.835,-, derhalve € 139.418,-. (r.o. 2.21 tot en met 2.23). De rechtbank is bij deze beslissing uitgegaan van het taxatierapport van 17 april 2013 van de door haar benoemde deskundige T. de Boer (hierna: De Boer), als productie 28 aan het hof overgelegd volgens de inventarislijst die als productie 98 in het geding is gebracht. Volgens de rechtbank in haar beschikking van 30 september 2015 houdt dit rapport in dat de waarde in het economisch verkeer vrij van gebruik en bewoning van [het adres] op de peildatum € 1.325.000,-, en in 1988 € 115.000,- bedroeg en de autonome waardestijging vanaf 1988 tot 31 december 2009, de verbouwingen van de opstallen weggedacht, (€ 712.660,- -/- € 115.000,-) € 597.660,-.
B. (door de rechtbank A genoemd)
Vordering van de man tot vergoeding van een in [het adres] geïnvesteerd bedrag van € 91.207,-, afkomstig uit de nalatenschap van zijn vader: afgewezen vanwege onvoldoende onderbouwing. (r.o. 2.24)
C. (door de rechtbank B genoemd)
Vordering van de man van een bedrag van € 197.053,-, zijnde de helft van de aflossingen en beleggingen die betrekking hebben op de autonome waardestijging tijdens het huwelijk van [het adres] : afgewezen. De B.V. heeft steeds de hypotheeklasten, de premies voor de kapitaalverzekeringen, de rente en aflossingen op de leningen van de beide moeders en de lening ten behoeve van de garage betaald. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat die betalingen gedaan zijn uit overgespaard inkomen. De aflossingen zullen bij de waardering van de aandelen in de B.V. in aanmerking worden genomen. (r.o. 2.26)
D. (door de rechtbank C genoemd)
Vordering van de man van een bedrag van € 80.663,-, zijnde de helft van de uit overgespaard inkomen gedane investeringen in de verbouwing van [het adres] : afgewezen. De rechtbank heeft al beslist dat de man gerechtigd is tot de helft van de extra waardestijging van [het adres] minus de daarop rustende schulden. De investeringen uit overgespaard inkomen hoeven niet apart te worden becijferd. (r.o. 2.27)
E. (door de rechtbank D genoemd)
Vordering van de man van een bedrag van € 116.225,-, zijnde de helft van de betaalde rente op de hypothecaire lening voor zover deze niet betrekking heeft op de woning, maar op het manegebedrijf, vermeerderd met een rendement van 8% op jaarbasis na 19 jaar: afgewezen. Ook deze betalingen zijn verricht door de B.V. en zijn derhalve niet verricht met overgespaard inkomen. De betalingen komen tot uitdrukking bij de waardering van de aandelen in de B.V. (r.o. 2.28)
F.
Vordering van de vrouw van een bedrag van € 115.000,- uit hoofde van in de B.V. belegd overgespaard inkomen: toegewezen tot een bedrag van € 44.047,-, welk bedrag als volgt is berekend. Het eigen vermogen per 31 december 2009 van (€ 111.457,- -/- de verkrijgingsprijs van € 18.000,-), verminderd met de AB-claim van 25% = € 88.093,- te verrekenen vermogen, waarvan de helft aan de vrouw toekomt. (r.o. 2.29 en 2.30)
G.
Aanspraak van de vrouw op de helft van het stamrecht: toegewezen tot een bedrag van € 23.390,-, gebaseerd op de voorziening stamrechtverplichting op de balans van de B.V. ten bedrage van € 97.458,-, verminderd met de latente belastingclaim van 52% daarvan en derhalve € 50.678,-, zodat het te verrekenen vermogen € 46.780,- bedraagt. (r.o. 2.31)
H.
Meegroei-hypotheek en spaarhypotheek: de waarde op de peildatum van € 56.000,- dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. (r.o. 2.32)
I.
Aanspraak van de man op verrekening van de betaalde schenkbelasting naar rato van de waarde op de peildatum van het aandeel van de vrouw in het chalet in Zwitserland dat zij samen met haar zusters door haar ouders geschonken heeft gekregen, door de man berekend op de helft van € 15.650,-: toegewezen tot een bedrag van de helft van de betaalde schenkbelasting, te weten € 781,-. De stelling van de man dat betaling van de schenkbelasting moet worden aangemerkt als een investering kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden gevolgd. (r.o. 2.34)
J.
Aanspraak van de man op de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. Volgens de rechtbank is de verrekenvordering op grond van de huwelijkse voorwaarden op dat moment ontstaan en opeisbaar geworden en niet, zoals de man primair stelt, op de peildatum. (r.o. 2.36)
Ter zitting heeft het hof op verzoek van partijen op een aantal onderdelen een voorlopig oordeel gegeven. Tijdens de beraadslaging in raadkamer is het hof deels tot andere bevindingen gekomen. Dit verklaart waarom de beschikking op onderdelen afwijkt van het ter zitting gegeven voorlopige oordeel.