ECLI:NL:HR:2008:BB7043
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Huwelijksgoederenrecht en de verdeling van maatschap in het kader van echtscheiding
In deze zaak gaat het om de verdeling van huwelijkse goederen en de afwikkeling van een maatschap na echtscheiding. Partijen, een man en een vrouw, zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd, waarbij expliciet is uitgesloten dat er een gemeenschap van goederen bestaat, behalve voor de inboedel. De huwelijkse voorwaarden bevatten een verrekenbeding dat vereist dat de echtgenoten aan het einde van elk jaar hun onverteerde inkomsten verdelen. Na de scheiding in 2001 heeft de vrouw de man gedagvaard om de gemeenschap van inboedel te verdelen en om te komen tot een waardering van de voormalige echtelijke woning en het installatiebedrijf van de man. De rechtbank heeft een comparitie gelast en het hoger beroep van de vrouw is door het gerechtshof te Amsterdam behandeld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op verrekening van de overgespaarde inkomsten en de waarde van de woning, die door verbouwingen tijdens het huwelijk is gestegen. De man heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de huwelijkse voorwaarden en het verrekenbeding van toepassing zijn op de verdeling van de maatschap en dat de waardestijging van de woning, die is ontstaan door investeringen met onverteerde inkomsten, moet worden verrekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afhandeling van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen daarvan voor de verdeling van vermogen na echtscheiding.