2.Normative Verweisungen
Diese Norm enthält durch datierte oder undatierte Verweisungen Festlegungen aus anderen
Publikationen. Diese normativen Verweisungen sind an den jeweiligen Stellen im Tekst
zitiert, und die Publikationen sind nachstehend aufgeführt. Bei datierten Verweisungen
gehören spätere Änderungen oder Überarbeitungen nur zu dieser Norm, falls sie durch
Änderung oder Überarbeitung eingearbeit sind. Bei undatierten Verweisungen gilt die
letzte Ausgabe der in Bezug genommenen publikation.
DIN 4226 - 1: 1983 - 04
Zuschlag für beton -Teil 1: Zuschlag mit dichtem Gefüge, Begriffe, Bezeichnungen und
Anforderungen [...].’
‘5.1 Werkstoff
Der gefüllte Polyesterharzformstoff (PRC) besteht aus Reaktionsharz auf Basis von
ungesättigten Polyesterharzen mit Eigenschaften nach Tabelle 3 von DIN 16946-2: 1989-
03, mindestens TYP 1130, und Füllstoffen aus Züschlägennach DIN 4226-1: 1983-04’.
18. Uit het geciteerde onder 2 (‘DIN 4226-1: 1983 – 4 Zuschlag für beton’) blijkt dat
beton moet worden toegepast. Beton heeft als hoofdbestanddelen zand en grind. De kwaliteit
daarvan wordt in DIN 4226-1 nader omschreven. Als bindmiddel voor beton kunnen
verschillende grondstoffen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld cement, maar in dit geval
wordt polymeerhars voorgeschreven (zie het geciteerde onder 5.1).
19. Aanneemster heeft als alternatief voor de EuroCrete buizen GVK buizen aangeboden.
Deze bestaan volledig uit kunststof, versterkt met glasvezels.
20. Dat alternatief kan niet als gelijkwaardig aan de EuroCrete buizen worden aangemerkt,
evenmin als de Gres buizen waarover partijen nog hebben gesproken, omdat niet aan de in
het bestek voorgeschreven DIN norm wordt voldaan: van (polymeer)beton is bij die buizen
geen sprake.
(...)
28.Grief 1richt zich tegen de feiten zoals die in eerste aanleg zijn vastgesteld (...).
Door opdrachtgeefster wordt aangegeven dat de polymeerbuis, type EuroCrete van
Euroceramic, bestaat uit zand en grind dat is ‘verpakt’ in het bindmiddel polyesterhars en
dat de GVK buis bestaat uit glasvezels, eveneens in polysterhars ‘verpakt’. Een polymeerbetonbuis verschilt wezenlijk van de voorgestelde GVK buis. De polymeerbetonbuis is dikwandig en heeft een homogene opbouw die bestaat uit zand en grind terwijl de GVK buis een dunnere wand heeft en een laagsgewijze opbouw van heterogene samenstelling kent. Tot zover opdrachtgeefster.
29. Appelarbiters onderschrijven dat standpunt. Nu die grief echter geen betrekking heeft op
de vraag waarom het in deze gaat – te weten of het door aanneemster aangeboden alternatief voldoet aan het bestek – - treft deze geen doel.
30. De grieven II – IV vormen de kern van het hoger beroep en zullen gezamenlijk
besproken worden.
31. Dat niet uit het bestek zou volgen dat een polymeerbetonbuis moest worden toegepast, zoals in eerste aanleg is geoordeeld (grief II), is voorafgaand aan de grieven al besproken. Het beroepen vonnis is op dat punt niet juist.
(…)
33. Grief IV betreft de conclusie in eerste aanleg dat de aangeboden GVK buis voldoet aan
de in het bestek gestelde eisen, hetgeen niet het geval is, zoals hiervoor is geoordeeld.
34. In zoverre slagen de grieven.
(...)
41. Tot slot heeft aanneemster zich beroepen op artikel 17 lid 5 UAV 1989, waarin wordt
bepaald dat indien de directie zulks goed vindt, de aannemer in plaats van met een fabrieksnaam aangeduide bouwstoffen andere mag leveren, mits van overeenkomstige hoedanigheid. De directie zou een aangedragen alternatief alleen deugdelijk gemotiveerd mogen weigeren.
42. In het onderhavige geval behoefde opdrachtgeefster de GVK buizen niet te accepteren, alleen al omdat deze niet over een overeenkomstige hoedanigheid beschikken. De mededeling dat de GVK buis beduidend anders is dan het in het bestek voorgeschreven polvmeerbeton, vormt aan afdoende motivering; een betonbuis is per definitie een ander product dan een kunststofbuis, onder meer qua gebruik, toepasbaarheid, dikte, vervorming, robuustheid en verwerkbaarheid.
43. Grief IV slaagt derhalve ook in dit opzicht. Opdrachtgeefster heeft aanneemster terecht
niet toegestaan de GVK buis toe te passen.’
3.7Bij brief van 7 augustus 2015 heeft mr. Y.R.R.R. de Mul van de RvA de advocaat van de Gemeente het volgende meegedeeld:
‘(…)
Ingesloten doe ik u toekomen kopie van de brief aan de Voorzitter van 12 december 2013, waarbij de Voorzitter wordt verzocht het scheidsgerecht te benoemen. Volgens de
agendagegevens van de Raad is de Voorzitter op 17 en 19 december 2013 op kantoor geweest. Hij laat verzoeken om benoeming nooit liggen, zodat er van moet worden uitgegaan dat de benoeming door de Voorzitter op 17 of 19 december2013 heeft plaatsgevonden.
Deze benoeming is vervolgens op 2 januari 2014 aan mr. Thunnissen doorgegeven. De brief
van die datum treft u eveneens in kopie aan.’
3.8In artikel 13 lid 5 van de statuten van de RvA van 27 juli 2011 (hierna: de statuten)
is onder meer bepaald:
‘Het lidmaatschap van het College van Arbiters eindigt door:
(...)
- het verloop van het kalenderjaar, waarin de (...) zeventig-jarige leeftijd is bereikt; (...)’
3.9Het arbitragereglement van de RvA van 1 december 2012 (hierna: het arbitragereglement) bevat onder meer de navolgende bepalingen:
1. Het scheidsgerecht wordt samengesteld uit het College van Arbiters en benoemd door de
1. De leden van het College van Arbiters die tot arbiter worden benoemd melden zo spoedig
mogelijk na ontvangst van hun benoeming aan de voorzitter of zij hun benoeming
aanvaarden of dat zij hun benoeming niet kunnen aannemen onder opgave van de reden(en)
daarvoor.
(…)
3. De arbiter die zijn benoeming aanvaardt doet daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk
mededeling aan het secretariaat; zodra alle leden van het scheidsgerecht hun benoeming
hebben aanvaard, wordt dit door het secretariaat zo spoedig mogelijk schriftelijk aan
partijen meegedeeld.’
3.1[X] heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd het arbitraal vonnis te vernietigen en de Gemeente te veroordelen tot betaling van € 266.654,86, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [X] afgewezen.
3.11[X] voert de navolgende vernietigingsgronden aan:
- het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regels samengesteld,
- het arbitraal vonnis is niet met redenen omkleed, en
- het arbitraal vonnis en de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde.
3.12Het hof constateert dat [X] terecht niet is opgekomen tegen de overweging van de rechtbank dat de wetgever de mogelijkheid van aantasting van arbitrale vonnissen beperkt heeft willen houden, omdat een procedure op de voet van artikel 1065 lid 1 Rv. niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Met inachtneming van deze maatstaf zal het hof de grieven beoordelen.
3.13Grief 1 richt zich tegen de verwerping door de rechtbank van de stelling van [X] dat het scheidsgerecht is samengesteld in strijd met de daarvoor geldende regels. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en maakt deze tot de zijne. Daaraan kan nog het volgende worden toegevoegd. [X] betwist dat uit de brief van het secretariaat van de RvA van 7 augustus 2015 valt af te leiden dat mr. Thunnissen op 17 of 19 december 2013 door de voorzitter van de RvA tot appelarbiter is benoemd, maar zij heeft daartoe onvoldoende gesteld. Het hof kan [X] dan ook niet volgen in de stelling dat uit deze brief hoogstens zou kunnen worden opgemaakt dat de benoeming wordt voorafgegaan door een ‘selectie’ of een ‘verzoek tot benoeming’. Er is evenmin reden om aan te nemen dat, zoals [X] betoogt, de benoeming pas een feit was nadat mr.Thunnissen deze had aanvaard. Dat de laatste toentertijd wegens het bereiken van de 70-jarige leeftijd niet meer benoembaar was mist dus betekenis. Artikel 1029 Rv. waarin is bepaald dat een arbiter zijn opdracht schriftelijk aanvaardt behelst niet meer dan een bewijsvoorschrift. Grief 1 faalt.
3.14In grief 2 voert [X] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het arbitraal vonnis met redenen is omkleed. Arbiters zouden hebben miskend welke (besteks)eisen golden voor de door [X] bij wijze van alternatief aangeboden GVK buizen en evenzeer hebben miskend dat de alternatieve buizen gelijkwaardig waren aan de in het bestek genoemde EuroCrete buizen. Op deze punten hebben arbiters het arbitraal vonnis ‘apert ondeugdelijk’ gemotiveerd en daarom had de rechtbank dit behoren te vernietigen, aldus [X] .
3.15Bij de bespreking van deze grief stelt het hof voorop dat volgens vaste jurisprudentie ter zake van artikel 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv. een arbitraal vonnis slechts kan worden vernietigd op de grond dat het niet met redenen is omkleed, wanneer de motivering ontbreekt óf als in de gegeven motivering enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt.
3.16De rechtbank heeft met verwijzing naar een specifieke rechtsoverweging in het arbitraal vonnis gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat het met redenen is omkleed. In het licht daarvan had het op de weg van [X] gelegen duidelijk te maken waarom het bestreden vonnis in dit opzicht onjuist is. In plaats daarvan heeft zij uiteengezet wat er volgens haar aan het arbitraal vonnis schort. Reeds daarom mist de grief doel. Overigens zou een verdergaande toetsing van het arbitraal vonnis het bestek van een procedure als de onderhavige te buiten gaan. Deze zou dan immers ontaarden in het door de wetgever zoals gezegd niet gewenste verkapte hoger beroep. Ook op deze grond kan grief 2 niet slagen.
3.17Volgens grief 3 heeft de rechtbank miskend dat het arbitraal vonnis in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor tot stand is gekomen en dus strijdig is met de openbare orde. Door hun oordeel (volledig) te baseren op (de uitleg van) de in DIN 54815 neergelegde norm terwijl partijen geen deugdelijk inhoudelijk debat hebben gevoerd over de aard en inhoud van deze norm en de discussie over de gelijkwaardigheid van de respectieve buizen evenmin is gevoerd. Arbiters, aldus [X] , hebben zich buiten de rechtsstrijd begeven. [X] heeft echter gesteld noch onderbouwd waarom de rechtbank in het bestreden vonnis onder 4.14 ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het debat over de grondstoffen waaruit de buizen bestonden is gevoerd. Overigens is in navolging van de rechtbank ook het hof uit de gewisselde memories in de arbitrageprocedure gebleken dat tussen partijen het hiervoor bedoelde debat is gevoerd. Voor zover [X] deze grief opnieuw baseert op de volgens haar onregelmatige samenstelling van het scheidsgerecht verwijst het hof naar de bespreking van de eerste grief. Het voorgaande leidt ertoe dat ook grief 3 tevergeefs is voorgedragen.
3.18Het falen van de voorgaande grieven brengt mee dat grief 4 die zelfstandige betekenis mist, en dat grief 5 die zich ertegen richt dat [X] in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, het lot daarvan moeten delen.
3.19De grieven missen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.