ECLI:NL:GHAMS:2016:459

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200.165.281/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens onterecht uitbetalen verkoopopbrengst aan bank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. Klager, die bestuurder is van een besloten vennootschap, stelde dat de notaris in strijd met gemaakte afspraken de volledige verkoopopbrengst van een bedrijfspand aan de bank heeft uitbetaald. Klager had erop vertrouwd dat de notaris een bedrag van € 24.200,-, dat op de nota van afrekening stond, rechtstreeks aan een derde zou voldoen. De notaris had volgens klager het bedrag onder zich moeten houden om klager en de bank de gelegenheid te geven te overleggen over de uitbetaling, aangezien deze betaling een voorwaarde was voor klager om mee te werken aan de levering van het pand.

De kamer voor het notariaat had de klacht van klager gegrond verklaard en de notaris een waarschuwing opgelegd. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de notaris niet had mogen overgaan tot uitbetaling van de gehele verkoopopbrengst zonder toestemming van klager. Het hof oordeelde dat de notaris klager niet had geïnformeerd over haar voornemen om de verkoopopbrengst aan de bank uit te betalen, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. De notaris had niet voldoende rekening gehouden met de belangen van klager en had de afspraak niet nagekomen. De maatregel van waarschuwing die door de kamer was opgelegd, werd door het hof bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.165.281/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2014/26
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 februari 2016
inzake
[naam] ,
notaris te [plaats] ,
appellante,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.P.J.M. Bruens, advocaat te Groningen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de notaris) heeft op 24 februari 2015 een beroepschrift - met bijlagen -bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 27 januari 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.2.
Klager heeft op 10 april 2015 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Op 12 november 2015 heeft het hof een faxbericht van diezelfde datum - met bijlagen - van de notaris ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 26 november 2015. De notaris, de gemachtigde van klager en M.M. Brouwer (financieel adviseur van klager) zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De notaris heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klager is bestuurder van de besloten vennootschap [naam] . te [plaats] (hierna: [de B.V.] ). [de B.V.] had een bedrijfspand in eigendom. Rabobank Soest Baarn Eemnes (hierna: de bank) heeft in 2013 aangekondigd het bedrijfspand te veilen vanwege betalingsachterstanden op de op dat pand rustende hypothecaire geldlening.
3.2.2.
Na bemiddeling door een makelaarskantoor in [plaats] (ingeschakeld en betaald door de bank) is op 30 december 2013 het bedrijfspand onderhands verkocht. In de koopovereenkomst is onder meer opgenomen dat de verkoop plaatsvond onder de ontbindende voorwaarde van het verlenen van royement voor de hypothecaire inschrijving en dat de levering van het bedrijfspand op 3 maart 2014 zou plaatsvinden ten overstaan van de notaris.
3.2.3.
Klager heeft de notaris een paar dagen voor de op 3 maart 2014 geplande levering een factuur doen toekomen van [naam] te [plaats] ter zake “verrichte werkzaamheden o.a. inzake verkoop (…)” met het verzoek die factuur te voldoen uit de verkoopopbrengst. Het bedrag van de factuur was € 20.000,- exclusief BTW.
3.2.4.
De notaris heeft klager medegedeeld niet aan zijn verzoek te kunnen voldoen omdat advies- en begeleidingsnota’s niet via haar kwaliteitsrekening mochten worden voldaan in verband met het Reglement beperking uitbetaling derdengelden. Zij heeft daarbij uitgelegd dat dit anders is voor bijvoorbeeld een courtagenota van een makelaar.
3.2.5.
Op 3 maart 2014 is klager op het kantoor van de notaris verschenen met een rekening van [naam] te [plaats] (hierna: [X] ) voor een bedrag van € 20.000,- (exclusief BTW) met de omschrijving ‘vanwege advies en begeleiding’. De notaris heeft deze rekening evenmin geaccepteerd als op de verkoopopbrengst in mindering te brengen. Klager is later op die dag teruggekomen met een factuur van [X] voor hetzelfde bedrag met de omschrijving ‘courtage’. De notaris heeft deze nota wel geaccepteerd. Het bedrag daarvan (in totaal
€ 24.200,-) is als uit de verkoopopbrengst te betalen ter zake van “kosten makelaar” vermeld op de – door de notaris geparafeerde – nota van afrekening, waarvan de notaris een kopie aan de bank heeft doen toekomen.
3.2.6.
Op diezelfde dag heeft de notaris, in het bijzijn van klager en kopers, de akte van levering gepasseerd.
3.2.7.
Bij e-mailbericht van 4 maart 2014 heeft een medewerker van de bank aan de notaris (en in cc aan klager) het volgende bericht.
“Ik ga niet akkoord met de bijgesloten afrekening aangezien wij als bank de gehele verkoopopbrengst hebben opgevraagd voordat wij het gevraagde royement zullen kunnen verlenen.”
3.2.8.
De notaris heeft op 5 maart 2014 de gehele verkoopopbrengst aan de bank betaald.
3.2.9.
In april 2014 hebben de notaris en de bank een klacht ingediend tegen [X] bij de Raad van Toezicht te Hilversum van de NVM. Zij verweten [X] onder meer een ‘spookfactuur’ te hebben opgesteld en ingediend. Bij uitspraak van 11 november 2014 is de klacht van de notaris en de bank gegrond verklaard en is aan [X] de straf van berisping opgelegd. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Toezicht van de NVM van 9 juli 2015 is voormelde uitspraak bekrachtigd.

4.Standpunt van klager

Klager stelt dat de notaris door de volledige verkoopopbrengst aan de bank uit te betalen heeft gehandeld in strijd met de gemaakte afspraken. Klager mocht er op vertrouwen dat de notaris het op de nota van afrekening vermelde bedrag van € 24.200,- rechtstreeks aan [X] zou voldoen. Voorts stelt klager dat de notaris het bedrag in ieder geval onder zich had moeten houden teneinde hem en de bank in de gelegenheid te stellen te overleggen over de uitbetaling van het bedrag, aangezien de betaling daarvan aan [X] voor klager een voorwaarde was om mee te werken aan de levering.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
Aan het hof ligt ter beoordeling de vraag voor in hoeverre de notaris jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
6.2.
De notaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kamer niet voldoende acht heeft geslagen op de bijzondere omstandigheden van het geval. Zo was sprake van grote deskundigheid en professionaliteit aan de zijde van klager en zijn adviseur(s). Daarnaast heeft de notaris, gezien de verschillende vragen die bij haar rezen met betrekking tot de door klager op 3 maart 2014 ingediende courtagenota, haar notarisklerk contact laten opnemen met [X] teneinde te verifiëren of de desbetreffende nota daadwerkelijk een courtagenota betrof. Bij
e-mail van 3 maart 2014 heeft [X] bevestigd dat het om een dergelijke nota ging. Hoewel het wellicht verstandiger was geweest het bedrag van € 24.200,- niet in afrekening op te nemen (gedaan in de veronderstelling dat zulks door klager met de bank was afgestemd), heeft de notaris wel geprobeerd nadien zorgvuldig te handelen. Er was geen grond om het bedrag in depot te houden. Nergens uit blijkt dat de betaling van de factuur van [X] een voorwaarde van klager was om mee te werken aan de levering, zoals klager stelt. Klager verkeerde in financiële problemen en moest gewoon aan de levering meewerken. Bovendien is gebleken dat de factuur van [X] gefingeerd was, althans verzonden voor diensten die niet verleend zijn.
6.3.
Evenals de kamer is het hof van oordeel dat door opneming van het bedrag van
€ 24.200,- op de nota van afrekening, de notaris aan klager te kennen heeft gegeven dat zij de nota van [X] uit de verkoopopbrengst aan [X] zou voldoen (en aldus in mindering zou komen op het aan de bank uit te betalen bedrag). Klager mocht er dus op vertrouwen dat de notaris tot die betaling zou overgaan. Gebleken is echter dat de notaris de gehele verkoopopbrengst van het bedrijfspand aan de bank heeft uitbetaald daags nadat zij had vernomen dat de bank niet akkoord was met de door haar opgestelde nota van afrekening, althans met de door haar opgenomen post ‘kosten makelaar’ van € 24.200,-. De notaris is aldus een met klager gemaakte afspraak niet nagekomen. Gezien die afspraak had de notaris niet tot uitbetaling van de gehele verkoopopbrengst aan de bank mogen overgaan zonder uitdrukkelijke toestemming van klager of zonder dat zij klager van haar voornemen daartoe in kennis had gesteld en hem de gelegenheid had geboden maatregelen te nemen om uitbetaling te voorkomen. Vast staat dat de notaris klager niet in kennis heeft gesteld van haar voornemen tot uitbetaling van de gehele verkoopopbrengst aan de bank, laat staan dat zij daarvoor diens toestemming had verkregen. Hetgeen de notaris in hoger beroep heeft aangevoerd, in het bijzonder de volgens haar ‘bijzondere omstandigheden van het geval’, maakt het voorgaande niet anders. De kamer heeft de klacht terecht gegrond verklaard. Met de door de kamer opgelegde maatregel van waarschuwing kan het hof zich verenigen.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, C.H.M. van Altena en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016 door de rolraadsheer.