In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 26 mei 2016 te Schiphol. Tijdens de zitting op 2 november 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging betrof de invoer van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de cocaïne in haar bagage, die door haar vriend was geplaatst. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de opzettelijke invoer van cocaïne, maar heeft wel vastgesteld dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, maar het hof heeft de straf verlaagd tot vier maanden hechtenis, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden.