ECLI:NL:GHAMS:2016:5280

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
23-001510-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2016. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere vrijspraak voor een poging tot diefstal in vereniging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op 26 september 2014 te Tiel een poging tot woninginbraak hebben gepleegd. De verdachte werd herkend op camerabeelden van een tankstation, wat leidde tot zijn veroordeling. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet-ontvankelijk was voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft de tenlastelegging en de bewijsvoering grondig onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal door middel van braak. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof heeft de straf verhoogd naar drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, en de griffier heeft het arrest vastgelegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-001510-16
datum uitspraak: 16 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-689060-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof leest de tenlastelegging aldus dat de daarin opgenomen strafbare feiten cumulatief zijn ten laste gelegd. De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van het op 30 september 2014 te Lelystad begane feit. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is -voor zover in hoger beroep nog aan de orde- ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 september 2014 tot en met 30 september 2014 te Tiel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning weg te nemen een of meer geldbedrag(en) en/of goed(eren) van zijn/hun gading, te weten:
1) op 26 september 2014 te Tiel, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]), toebehorende aan [slachtoffer] (aangifte, p.124)
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (door middel van de zogenaamde 'kerntrekmethode') een of meer (cilinder)slot(en) aan/van een of meer (toegans)deur(en) van voornoemde woning heeft/hebben verbroken en/of geforceerd en/of verwijderd en/of voornoemde woning is/zijn binnengegaan en/of (vervolgens) voornoemde woning heeft/hebben doorzocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant] aan de hand van de camerabeelden van het tankstation onbetrouwbaar is, althans dat de betrouwbaarheid van die herkenning niet kan worden vastgesteld, zodat die herkenning van het bewijs dient te worden uitgesloten, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verbalisant is tot de herkenning van de verdachte gekomen op basis van een politiefoto van de verdachte zonder dat de verbalisant de verdachte ooit in levende lijve had gezien. De verbalisant heeft in strijd met vaste jurisprudentie niet vermeld op basis van welke specifieke, onderscheidende persoonskenmerken hij de verdachte heeft herkend. Bovendien was de verbalisant ervan op de hoogte dat tegen de verdachte een onderzoek was gestart, zodat bij hem de verwachting bestond dat de verdachte in beeld zou komen. Aangezien er geen ander bewijs is dat wijst op de betrokkenheid van de verdachte, dient deze te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat, voor zover de herkenning wel bruikbaar wordt geacht voor het bewijs, daaruit nog niet volgt dat de verdachte een van de inzittenden was van de auto die in de buurt van de plaats van het delict is gelokaliseerd. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de inzittenden van die auto daadwerkelijk bij de ten laste gelegde poging tot inbraak betrokken waren. Ook op grond hiervan dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof kan zich in belangrijke mate vinden in de overwegingen van de rechtbank en verwerpt de verweren van de raadsman als volgt.
Herkenning verdachte
Het hof ziet geen reden de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant] in twijfel te trekken. De verbalisant heeft de camerabeelden van het tankstation bekeken. De screenshots van deze camerabeelden (dossier p. 51), op basis waarvan de herkenning is geschied, zijn naar het oordeel van het hof helder en duidelijk. Het gezicht van de als verdachte herkende persoon is op het desbetreffende screenshot duidelijk in beeld en geschikt daarop een herkenning te baseren. De omstandigheid dat de verbalisant de persoon op de camerabeelden heeft herkend als de persoon afgebeeld op een vijf jaar oude politiefoto van de verdachte en daarbij heeft vermeld dat de man op de camerabeelden ‘exact dezelfde uiterlijke kenmerken als de persoon in de politiefoto’ heeft, maakt niet dat deze herkenning als onbetrouwbaar moet worden beschouwd en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De omstandigheid dat [verbalisant] de verdachte heeft herkend terwijl zij ervan op de hoogte zou zijn dat (mede) tegen de verdachte een onderzoek was gestart, doet naar het oordeel van het hof evenmin af aan de betrouwbaarheid van haar herkenning. Het hof betrekt in dat oordeel tevens dat op grond van de in het dossier bevindende foto’s van de verdachte, waaronder een foto van 4 november 2014 op de ID-staat SKDB van 13 november 2015, geen reden is te twijfelen aan de herkenning van de verdachte.
Betrokkenheid verdachte
Een gehuurde Citroën C3, voorzien van een track&trace-systeem, reed op 26 september 2014 om 08:59 uur in Amsterdam weg vanaf de straat waar medeverdachte [medeverdachte 1] woonachtig was, naar de [adres 1] in Amsterdam waar verdachte zijn verblijfadres had (op nummer [huisnummer]) en stond daar vijf minuten stil. De Citroën verplaatste zich vervolgens richting de Rijksweg A2. Om 09:54 uur stond de auto stil op de parkeerplaats van tankstation Haarrijn aan de A2 bij Breukelen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn op de camerabeelden van het tankstation, waarop ze vanaf 09:55 uur te zien zijn, alle drie door de politie herkend. De medeverdachten zijn herkend als zijnde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Medeverdachte [medeverdachte 1] droeg op de beelden als enige een jas met capuchon met een bontkraag. Na de tussenstop bij het tankstation is de Citroën C3 naar een woonwijk in Tiel gereden. Aldaar werd het voertuig tussen 11:28 uur en 11:57 uur meermalen verplaatst. Op de locaties waar de auto stil stond , bleken alleen woningen te zijn. In de nabije omgeving van de locatie waar de auto om 11.57 uur stopte, heeft de ten laste gelegde poging tot inbraak plaatsgevonden.
Getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat zij rond 12.00 uur drie jongens heeft gezien: één jongen (met een capuchon met een bontkraag) stond in de voortuin van de desbetreffende woning en keek steeds om zich heen. Na ongeveer vijf minuten kwamen nog twee jongens vanuit de achtertuin van die woning aanlopen, waarop de drie jongens samen wegliepen. Ze bleven steeds achterom kijken in de richting van de woning. Alle drie de jongens hadden volgens de getuige een Marokkaans/Turks uiterlijk, waren 18 à 20 jaar, droegen donkere kleding en hadden kort (jongen in voortuin) of gemillimeterd haar. De getuige [getuige] heeft tevens verklaard dat ongeveer een half uur nadat de jongens weg waren, haar man gelijktijdig met de buren thuiskwam en hij de buren had horen zeggen dat er was geprobeerd in te breken.
De Citroën C3 is om 12:03 uur weer gaan rijden. Het voertuig parkeerde om 18.10 uur op de [adres 3] te Hoofddorp, waar de vermoedelijke vriendin van [medeverdachte 1] woonachtig was. Om 19.22 uur peilde het voertuig uit op de zendmast [adres 4] te Amsterdam, op 200 meter van de [adres 1], waar verdachte zijn verblijfsadres had. Omstreeks 20.18 uur peilde het voertuig uit in de [adres 5] te Amsterdam, de straat waar [medeverdachte 2] woonde.
Op basis van hetgeen hiervoor is beschreven, komt het hof tot het oordeel dat de drie waargenomen jongens de ten laste gelegde poging tot woninginbraak hebben gepleegd. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in voldoende mate blijkt dat de verdachte een van de inzittenden van de Citroën C3 was en derhalve één van die drie jongens die getuige [getuige] heeft gezien. Gelet op het gegeven dat de jongens gezamenlijk vanuit Amsterdam naar Tiel zijn gereden met het kennelijke doel daar een woninginbraak te plegen, en daartoe kennelijk een plan hebben bedacht en gezamenlijk dat plan hebben uitgevoerd, is het hof van oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn twee medeverdachten de poging tot inbraak heeft gepleegd. Een geloofwaardig alternatief scenario is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft ook geen verklaring afgelegd die een ander licht zou kunnen werpen op het hem belastende bewijsmateriaal.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2014 te Tiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2], weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders een cilinderslot van een toegangsdeur van voornoemde woning hebben geforceerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Hierdoor heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de woning en hen schade berokkend. Een woning is bij uitstek de plaats waar personen zich veilig moeten kunnen wanen. Door het handelen van de verdachte is niet alleen het gevoel van veiligheid van de bewoners aangetast, doch ook dat van de buurtbewoners.
Het hof heeft gelet op de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapporten, waaronder het rapport van het Leger des Heils van 9 oktober 2015. Hieruit blijkt onder meer dat, indien er geen gedegen plan van aanpak vanuit de reclassering uitgevoerd kan worden, de kans op recidive hoog wordt geacht. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2016 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof houdt in het bijzonder rekening met een niet onherroepelijk arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 april 2016, waarbij de verdachte wegens een woninginbraak op 9 juni 2015 is veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, aan welk voorwaardelijk gedeelte als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringscontact, een verblijf in een instelling voor begeleid wonen en een leefstijltraining zijn gekoppeld. Gelet op deze veroordeling acht het hof het niet nodig in deze zaak een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij bijzondere voorwaarden te stellen.
Het hof heeft tevens gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat niet kan worden volstaan met de straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het 30 september 2014 te Lelystad begane feit.
Vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R.A.F. Gerding en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2016.
=========================================================================
[.]