In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Zaanstad. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het jaar 2013 vastgesteld op € 214.000, maar na bezwaar van de belanghebbende, werd deze waarde door de rechtbank verlaagd naar € 198.000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de rechtbank terecht de waarde had verlaagd. Echter, het Hof oordeelde ook dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend aan de belanghebbende, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten en kende een vergoeding van € 744 toe aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar in het proces en de noodzaak om tijdig en correct te handelen in bezwaarprocedures.