Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- i) MCA drijft een uitzendbureau dat zich uitsluitend richt op de schoonmaakbranche.
- ii) [appellant] is op 6 januari 2014 als schoonmaker in dienst getreden van MCA.
- iii) Daartoe is een schriftelijke overeenkomst opgemaakt, die voor zover hier van belang inhoudt dat de NBBU-CAO voor uitzendkrachten op de overeenkomst van toepassing is en dat de uitzendonderneming en de uitzendkracht gehouden zijn alle verplichtingen voortvloeiend uit die cao na te komen.
- iv) Voorts is ten aanzien van overige vergoedingen en toeslagen bepaald “conform CAO Schoonmaak”.
- v) [appellant] is door MCA ter beschikking gesteld aan schoonmaakbedrijf [X] om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten.
- vi) De uitzendovereenkomst tussen partijen is per 16 augustus 2014 beëindigd.
3.Beoordeling
“In de uitzendovereenkomst die partijen op 6 januari 2014 zijn aangegaan, is opgenomen dat de overige vergoedingen en toeslagen tussen partijen conform de Schoonmaak CAO plaatsvinden. Voorts is in de uitzendovereenkomst opgenomen dat op deze overeenkomst de NBBU-CAO van toepassing is. (…) op de uitzendovereenkomst tussen partijen (is) niet de ABU Uitzendkrachten CAO van toepassing (…), nu MCA valt onder de werkingssfeeromschrijving van een andere bedrijfstak-CAO en MCA voor tenminste 25% uitzendt in die andere bedrijfstak.”