In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.G. Doornbos, heeft hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2015 en 4 september 2015. De appellant vorderde betaling van een bedrag van € 10.000,= en € 1.500,= aan buitengerechtelijke incassokosten, stellende dat hij in 2008 twee afzonderlijke betalingen had gedaan voor rechtsbijstand in een strafzaak en voor advies. De maatschap, vertegenwoordigd door mr. F.H. Eijmaal, betwistte dat er sprake was van twee verschillende opdrachten en stelde dat het om één overeenkomst ging voor rechtsbijstand in de strafzaak.
De kantonrechter had de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat er sprake was van twee afzonderlijke overeenkomsten. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat er naast de opdracht tot rechtsbijstand ook een overeenkomst voor advies was gesloten. De appellant had enkel verwezen naar kwitanties zonder aan te geven waar de adviesopdracht uit bestond. Het hof concludeerde dat de appellant niet aan zijn stelplicht had voldaan en dat de maatschap niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de vorderingen van de appellant.
Het hof verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het vonnis van 20 februari 2015 en bekrachtigde het vonnis van 4 september 2015. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.