ECLI:NL:GHAMS:2016:5619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
23-000846-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsfraude en informatieplicht met betrekking tot vermogen in het buitenland

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van uitkeringsfraude door opzettelijk te hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens over zijn vermogen, in de vorm van onroerend goed in Marokko, te verstrekken aan de sociale dienst. De tenlastelegging betrof de periode van 4 augustus 2003 tot en met 31 oktober 2012, waarin de verdachte een uitkering ontving van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in strijd met zijn informatieplicht heeft gehandeld, ondanks de deviezenbeperkingen die in Marokko van toepassing zijn. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet kon beschikken over de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed vanwege deze beperkingen, maar het hof oordeelde dat dit geen afbreuk deed aan de informatieplicht. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Het hof benadrukte het belang van het verstrekken van juiste informatie aan uitkeringsinstanties en het voorkomen van misbruik van sociale voorzieningen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000846-15
datum uitspraak: 19 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-731036-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij in of omstreeks de periode vanaf 4 augustus 2003 tot en met 31 oktober 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand) opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de sociale dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en inkomen te Amsterdam, immers heeft hij (in die periode en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte, - beschikte en/of had beschikt over een vermogen (in de vorm van onroerend goed) hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet Werk en Bijstand) zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander; Artikel 227b Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in de periode vanaf 4 augustus 2003 tot en met 31 oktober 2012 te Amsterdam, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Sociale Dienst te Amsterdam en/of de Dienst Werk en Inkomen te Amsterdam, immers heeft hij in die periode en op die plaats niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte,
- beschikte en/of had beschikt over een vermogen in de vorm van onroerend goed hoger dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet Werk en Bijstand
zijnde dit een gegeven waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit gegeven van belang was voor de vaststelling van het recht op een verstrekking of tegemoetkoming - namelijk een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand - dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsverweer

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte niet kon beschikken over de opbrengst
van bedoeld onroerend goed (te weten een woning gelegen in Marokko, hierna: de woning) omdat
het voor hem onmogelijk is bij verkoop van de woning de opbrengst daarvan vanuit Marokko naar Nederland uit te voeren. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat in Marokko sprake is van
een zodanige deviezenbeperking, dat de opbrengst van de verkoop van onroerende zaken in Marokko uitsluitend naar het buitenland kan worden uitgevoerd, voor zover de onroerende zaak oorspronkelijk
is aangekocht met geld dat aantoonbaar vanuit het buitenland naar Marokko is overgemaakt. Nu dit laatste niet het geval is, kan de verdachte niet over de opbrengst beschikken. Hij kan het vermogen daarom niet aanwenden voor levensonderhoud in Nederland en het vermogen kan derhalve niet van invloed zijn op de hoogte van de uitkering.
Daarnaast brengt de raadsman naar voren dat de verdachte hulp heeft gehad bij het invullen van zijn papieren. Een sociaal raadsman heeft gezegd dat de (toen nog onbebouwde) grond niet opgegeven hoefde te worden. Op basis van die informatie was de verdachte in de veronderstelling dat hij deze gegevens niet door hoefde te geven en dat daarom niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna: DWI) te informeren over het onroerend goed in Marokko. Evenmin kan volgens de raadsman bewezen worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor zijn recht op een uitkering. Een en ander moet leiden tot vrijspraak. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het gebruikte taxatierapport onjuist is, omdat de taxateur niet kwam uit de regio waar de woning gelegen is en hij de grond en woning hoger heeft getaxeerd dan dat het onroerend goed daadwerkelijk waard is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte had moeten melden dat hij onroerend goed had in het buitenland. De verdachte had een inlichtingenplicht op basis waarvan DWI kan beslissen over de hoogte of duur van de uitkering. Nu de verdachte onjuiste inlichtingen heeft verstrekt heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het hof komt op basis van de redengevende feiten en omstandigheden tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en overweegt hiertoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende. De verdachte heeft in Jaadaar, Marokko een stuk grond geërfd: de verdelingsakte waaruit dit blijkt is opgemaakt op 25 juli 2003 en is opgenomen in het eigendommenregister nummer 40, onder 29 op 4 augustus 2003 (zie de akte van verdeling d.d. 25 juli 2013, opgemaakt door de bevoegde getuigennotarissen [naam 1] en [naam 2] en de rechter mr. [naam 3], doorgenummerde pagina’s 55 en 56). De grond en de daarop gerealiseerde bebouwing is eind 2012 getaxeerd op 744.000 Dirham (€ 66.960)
(deskundigenrapport d.d. 28 december 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde [naam 4], doorgenummerd pagina’s 52 en 53, alsmede het proces-verbaal uitkeringsfraude d.d. 28 maart 2013 opgemaakt op ambtseed door de sociaal rechercheur [naam 5], pagina 9 van 12) en valt in het gezamenlijk vermogen van de verdachte en haar echtgenoot.
De verdachte heeft tussen 4 augustus 2003 en 31 oktober 2012 (met enige onderbrekingen) een uitkering ontvangen van DWI. De verdachte heeft DWI niet geïnformeerd over dit vermogen. De vraag die beantwoord dient te worden is of de verdachte daartoe al dan niet gehouden was.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat het hof van oordeel is dat de deviezenbeperking waarop door de verdediging een beroep is gedaan niet afdoet aan de inlichtingenplicht van de verdachte. De regels omtrent het opgeven van vermogen zijn - gelet op de vraagstelling op het inlichtingenformulier: “
Heeft u een huis of grond binnen/buiten Nederland?”- volstrekt duidelijk, de verdachte had het onroerend goed dan ook moeten melden waarna DWI had kunnen bezien of dit gevolgen zou hebben voor de uitkering van verdachte, waarbij ook de eventuele gevolgen van de deviezenbepalingen aan de orde zouden zijn gekomen. Door geen melding te doen van dit vermogen heeft de verdachte aan DWI deze mogelijkheid onthouden en heeft zij voorts de controlemogelijkheden van DWI beperkt.
Het hof overweegt met betrekking tot de gestelde advisering door de sociaal raadsman (inhoudende dat het bezit van de grond en later de daarop gebouwde woning niet gemeld behoefde te worden) als volgt. Deze (blote) stelling is op geen enkele wijze nader onderbouwd, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat in het gesprek met de sociaal raadsman de geldende deviezenbepalingen aan de orde zijn gesteld.
Het hof verwerpt dit verweer.
De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat het taxatierapport van [naam 4] van 28 december 2012 niet gehanteerd kan worden voor de nadeelberekening, omdat de taxateur niet uit Jaadaar of omgeving afkomstig is maar uit Casablanca. Het hof verwerpt dit verweer. Het taxatierapport is opgesteld door een erkend en beëdigd taxateur, van wiens deskundigheid derhalve kan worden uitgegaan. De enkele omstandigheid dat die taxateur niet uit Jaadaar of omgeving komt doet daar niet aan af. De verwijzing door de raadsman naar een andere waarde-opgave faalt, nu gesteld noch gebleken is dat deze afkomstig is van een terzake deskundig taxateur. De enkele omstandigheid dat deze waarde is genoemd door een persoon die woonachtig is dezelfde wijk als waarin de woning is gelegen, is daartoe onvoldoende.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg het ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door de uitkerende instantie gedurende een periode van meerdere jaren niet te informeren over onroerend goed dat destijds mede in het bezit van verdachte was, terwijl de totale waarde van dit onroerend goed beduidend hoger was dan het vrij te laten vermogen. De uitkerende instantie is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre de verdachte recht had op een uitkering. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties er op kunnen vertrouwen dat aan hun de juiste gegevens worden aangeleverd. Door haar handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en is de samenleving benadeeld tot een bedrag van € 52.267. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf gematigd dient te worden. Dit is niet nader onderbouwd en het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om de strafmaat aan te passen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Volker, in tegenwoordigheid van S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2016.
Mr. P. Volker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.