In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2015. De verdachte was vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld, ook tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 5 oktober 2016 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de op te leggen straf. De verdachte was samen met een medeverdachte betrokken bij het plaatsen van skimapparatuur, en het hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen. De verdachte had een actieve rol in het delict door de handelingen van de medeverdachte af te schermen.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 8 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Het hof heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast, waaronder een Nokia telefoon en een simkaart, omdat er geen verband was tussen deze voorwerpen en het ten laste gelegde feit. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 45, 47, 56, 232 en 234 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.