In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van €200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam. Dit bevel hield in dat de verdachte zich uit een overlastgebied moest verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer mocht bevinden. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 oktober 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2014 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan het bevel van de burgemeester. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van een vonnis.
Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van €200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft daarbij het gedrag van de verdachte, dat getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, zwaar laten meewegen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.