ECLI:NL:GHAMS:2016:5673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-003159-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van een portemonnee van een toerist op Amsterdam Centraal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van diefstal in vereniging van een portemonnee, die toebehoorde aan een toerist, op 7 augustus 2014 te Amsterdam. De tenlastelegging stelde dat de verdachte samen met anderen handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 oktober 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. De advocaat-generaal stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de diefstal, terwijl de raadsman betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen.

Het hof heeft de bewijsconstructie van de politierechter verworpen en kwam tot de conclusie dat de verdachte en haar medeverdachten bewust en nauw samenwerkten bij de diefstal. De verdachte werd gezien op camerabeelden die bevestigden dat zij de portemonnee op het perron had laten vallen. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, en het hof besloot deze straf te handhaven, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte schuldig aan de diefstal, met de kwalificatie van diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, met aftrek van voorarrest. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof op 1 november 2016.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003159-15
Datum uitspraak: 1 november 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-702496-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 augustus 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van de portemonnee van aangever [naam 1]. De advocaat-generaal voert aan dat uit het proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden volgt dat de drie vrouwen bij elkaar hoorden en gezamenlijk acteerden.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de camerabeelden niet kan worden afgeleid dat de verdachten en haar medeverdachten bij elkaar hoorden en evenmin wie de portemonnee op het perron heeft gegooid. De verdachte heeft de portemonnee niet op het perron gegooid. Er is onvoldoende bewijs voor medeplegen. Bovendien, zelfs als zou worden aangenomen dat de vrouwen bij elkaar hoorden, kan één van de vrouwen zelfstandig tot de zakkenrollerij zijn overgegaan.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. De verdachte is op het station Amsterdam Centraal samen met twee vrouwen in een nauwe lift bij aangever [naam 1] en zijn Chinese familie gestapt. Vervolgens blijkt dat de portemonnee van aangever [naam 1] verdwenen is. De drie vrouwen lopen op de trap richting de treinen, zij kijken onderweg steeds achterom en plotseling beginnen de drie vrouwen te rennen. Aangever [naam 1] en zijn schoonzoon [naam 2] achtervolgen de vrouwen. Zij zien dat de vrouwen over het perron naar de trein lopen en dat een van de drie vrouwen vervolgens wegloopt. [naam 2] ziet ook dat een van de andere vrouwen de portemonnee op het perron laat vallen. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte degene is die een voorwerp ter grootte van een portemonnee op de grond laat vallen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte en haar medeverdachten bij elkaar hoorden en handelden in de gezamenlijke uitvoering van de diefstal van de portemonnee van aangever [naam 1]. De bijdrage van de verdachte is naar het oordeel van het hof van voldoende gewicht, nu zij een van de drie betrokken vrouwen is en de portemonnee van aangever [naam 1] in haar bezit heeft gehad en op het perron heeft laten vallen. Er is geen aanleiding om aan het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de camerabeelden te twijfelen. Al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat de verdachte en haar medeverdachten bewust en nauw hebben samengewerkt bij het plegen van de diefstal en dus dat zij de diefstal tezamen en in vereniging hebben gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 7 augustus 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, geheel toebehorende aan [naam 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van de portemonnee van een toerist in Amsterdam. De verdachte heeft op listige en geraffineerde wijze in samenwerkingsverband geopereerd, door in een krappe lift op het station toe te slaan bij nietsvermoedende toeristen en vervolgens de medeverdachte, die kort voordat de portemonnee op het perron viel wegliep, als schuldige aan te wijzen. Door zo te handelen geeft de verdachte er blijk van geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. De diefstal van een portemonnee veroorzaakt voor het buitenlandse slachtoffer financieel nadeel en veel ongemak. De aanwezigheid van zakkenrollers in Amsterdam is een groot probleem. Toeristen moeten daarom continu alert zijn op hun portemonnee en andere waardevolle goederen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf zoals eerder opgelegd door de politierechter passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.F.E. Geerlings en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 november 2016.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]