ECLI:NL:GHAMS:2016:5674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-004815-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling in een zaak met parketnummer 13-021074-15, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. In de zaak met parketnummer 13-097095-15 is de verdachte beschuldigd van mishandeling van twee slachtoffers op 18 mei 2015 in Amsterdam. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij het eerste ten laste gelegde feit heeft begaan, en spreekt hem daarvan vrij. Echter, het hof acht het tweede feit, het duwen van een slachtoffer, wel bewezen. De verdachte wordt hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 811,37, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof verwerpt het beroep op noodweer van de verdachte, omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004815-15
Datum uitspraak: 1 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 november 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-097095-15 en 13-021074-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in
de zaak met parketnummer 13-021074-15 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-097095-15:
1:
hij op of omstreeks 18 mei 2015 te Amsterdam [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] een of meermalen in/op/tegen haar gezicht te slaan en/of te stompen;
2:
hij of omstreeks 18 mei 2015 te Amsterdam [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] (met kracht) (tegen haar borst) te duwen (ten gevolge waarvan die [naam 2] (met haar (rechter)schouder) tegen een bar ten val kwam).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 1.is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-097095-15 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-097095-15:2:
hij op 18 mei 2015 te Amsterdam [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] te duwen ten gevolge waarvan die [naam 2] met haar rechterschouder tegen een bar ten val kwam.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft verklaard dat hij werd gebeten door mevrouw [naam 2] . Dat is ook aannemelijk, omdat deze beet op een foto, die drie dagen na het incident is genomen, nog zichtbaar is. De verdachte heeft mevrouw [naam 2] hierop van zich afgeduwd. Dat is een proportionele reactie. Er is daarom sprake van een noodweer-situatie, waar een proportionele reactie op is gevolgd, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat van een noodweersituatie geen sprake is. Onduidelijk is wat er de betreffende avond is gebeurd en als er al door het slachtoffer is gebeten, dan staat niet vast wanneer zij dat zou hebben gedaan. Zo’n beet kan bijvoorbeeld een reactie op het handelen van verdachte zijn geweest.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het beroep op noodweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte kan zich niets herinneren van de avond waarop het incident plaatsvond. Een vriend vertelt de verdachte de volgende dag dat hij is gebeten door [naam 2] alvorens hij haar een duw gaf. Uit de door de raadsman ter terechtzitting getoonde foto kan niet worden afgeleid welke persoon is afgebeeld en of de rode plek in de nek een bijtwond is of iets anders. Bovendien heeft de politie op de avond van het incident niets opgemerkt over een bijtwond in de nek van de verdachte. De door de raadsman aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijkheden zijn derhalve niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer
13-097095-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur
van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de politierechter zijn gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan mishandeling van [naam 2] door haar een duw te geven ten gevolge waarvan zij ten val is gekomen. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden. Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof komt tot een lagere straf dan gevorderd door de advocaat-generaal, omdat slechts een van beide feiten bewezen wordt verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [naam 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 971,37, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 715,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Dit bedrag is hoger dan werd toegewezen door de politierechter, omdat het hof van oordeel is dat de gehele dagwaarde van de onherstelbaar beschadigde bril voor vergoeding in aanmerking komt. De verdediging heeft de vordering in zoverre niet gemotiveerd betwist. De verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een na te melden bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-021074-15 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 811,37 (achthonderdelf euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 511,37 (vijfhonderdelf euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-097095-15 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 811,37 (achthonderdelf euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 511,37 (vijfhonderdelf euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.F.E. Geerlings en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 november 2016.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.