In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 26 november 2014, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit tegen een persoon, [naam], in het kader van een conflict over geld. De verdachte zou hebben gezegd: 'Ik ga je in je been schieten als ik mijn geld nu niet krijg'.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 oktober 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. De advocaat-generaal stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de bedreiging, terwijl de raadsvrouw betoogde dat er geen bewijs was en dat de verklaringen van de ouders van het slachtoffer niet betrouwbaar waren. Het hof heeft de verklaringen van de ouders van [naam] als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enige aarzelingen van de moeder in een latere verklaring.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging zoals ten laste gelegd. Het vonnis van de politierechter is vernietigd, en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het strafrechtelijk verleden van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer en diens ouders. De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.