In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, die voortvloeit uit een echtscheiding. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft in 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een bijdrage van € 454,- per maand was vastgesteld. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een hogere bijdrage van € 532,- per maand. De man stelt dat zijn bijdrage verlaagd moet worden naar € 56,- of maximaal € 177,- per maand. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 454,- per maand moest betalen, maar de man betwist de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de vrouw. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van beide partijen onderzocht, waaronder hun inkomens en de rol van de stiefvader. Het hof concludeert dat de stiefvader onderhoudsplichtig is en dat de kosten van de minderjarige gelijkelijk verdeeld moeten worden tussen de man en de stiefvader. Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage van de man vastgesteld op € 345,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 30 mei 2014. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het hof heeft het overige verzoek van de man afgewezen.