ECLI:NL:GHAMS:2016:650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
200.174.535/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris over finaal verrekenbeding bij echtscheiding

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris, waarbij zij hem verwijt dat hij ten onrechte een finaal verrekenbeding in de akte huwelijkse voorwaarden heeft opgenomen, alsof partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren. Klaagster stelt dat dit niet de bedoeling was en dat de notaris haar niet heeft gewezen op de gevolgen van dit beding. De notaris heeft verweer gevoerd en betwist dat hij in gebreke is gebleven. De kamer voor het notariaat heeft klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht te laat was ingediend. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer bevestigd. Het hof oordeelt dat klaagster op het moment van passeren van de akte op 10 juni 2002 bekend was met het finaal verrekenbeding, waardoor de vervaltermijn voor het indienen van de klacht is aangevangen. Klaagster heeft de klacht pas in januari 2015 ingediend, wat buiten de vervaltermijn valt. Het hof concludeert dat de kamer klaagster terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.174.535/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2015/08
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 februari 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
gemachtigde: mr. A.M. Bos, advocaat te Amsterdam,
tegen
[naam] ,
notaris te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A. van der Pool, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 5 augustus 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 7 juli 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:27). De kamer heeft in de bestreden beslissing klaagster in alle onderdelen van haar klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 28 september 2015 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De notaris heeft bij brief van 28 september 2015, ingekomen op het hof op 30 september 2015, aanvullende stukken in het geding gebracht.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2015. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 18 april 2002 heeft mr. [naam] , toen werkzaam als kandidaat-notaris op het kantoor van de notaris, een bespreking gevoerd met klaagster en [naam] (verder: [X] ) in het kader van het opstellen van huwelijkse voorwaarden.
3.2.2.
Op 6 mei 2002 is een eerste concept van de akte huwelijkse voorwaarden alsmede een toelichting op deze akte aan partijen gezonden.
In deze toelichting staat - voor zover van belang - vermeld:

finaal-verrekenbeding
In artikel 11 is bepaald dat bij echtscheiding of bij overlijden wordt afgerekend alsof u in gemeenschap van goederen gehuwd was geweest.
(…)
Ieder van u blijft eigenaar van zijn eigen vermogen. Degene die het vermogen op naam heeft met de hoogste waarde zal aan de ander een bedrag moeten betalen gelijk aan de helft van het verschil tussen de beide vermogens.
Er ontstaat geen gezamenlijke eigendom, maar “slechts” een verplichting tot waardeverrekening.
Op deze wijze ontvangen beide partijen bij het einde van het huwelijk een waarde gelijk aan de helft van het totale in de afrekening betrokken bezit van u beiden.
(…)
Dit finaal-verrekenbeding is vooral geschikt voor echtparen die huwelijkse voorwaarden maken met het oog op bescherming van elkaar tegen schuldeisers of een faillissement.
Naar buiten toe (extern) is de gemeenschap van goederen immers uitgesloten en kan tegenover schuldeisers worden ingeroepen.
Intern (tussen u beiden) komt het finaal-verrekenbeding vrijwel neer op een gemeenschap van goederen. Indien uw huwelijk mocht eindigen, ontvangt ieder immers in waarde de helft van het totale in de afrekening betrokken vermogen.
3.2.3.
Op 28 mei 2002 is een gewijzigd concept van de akte huwelijkse voorwaarden aan partijen gestuurd. De in deze conceptakte aangebrachte wijziging zag op het opnemen in de akte van een door klaagster aan [X] verstrekte geldlening.
3.2.4.
De notaris heeft op 10 juni 2002 in aanwezigheid van klaagster en [X] de akte huwelijkse voorwaarden (verder: de akte) verleden.
Het eerste lid van artikel 11 onder het kopje “
Afrekening bij het einde van het huwelijk” van de akte luidt als volgt:

In geval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, heeft iedere echtgenoot, dan wel de langstlevende echtgenoot het recht om te vorderen dat wordt afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
Van die afrekening is uitgesloten:
a. hetgeen iedere echtgenoot door erfopvolging, making of schenking heeft verkregen of
hetgeen daarvoor door zaaksvervanging in de plaats is getreden met de vruchten van een en ander;
b. hetgeen op de staat van aanbreng is vermeld of hetgeen daarvoor door zaaksvervanging in de plaats is getreden met de vruchten van een en ander;
c. alle activa en passiva die behoren tot een onderneming welke een echtgenoot in de vorm van een eenmanszaak, dan wel in de vorm van een vennootschap onder firma dan wel in de vorm van een besloten vennootschap, danwel in de vorm van een naamloze vennootschap uitoefent of de geldswaarde daarvan, ook al heeft de ondernemende echtgenoot reserves en dergelijke gekweekt die redelijkerwijs als opgepotte winst of niet uitgekeerd dividend moet worden aangemerkt.
3.2.5.
Klaagster en [X] zijn op 15 juni 2002 getrouwd.
3.2.6.
Op 3 februari 2012 heeft de advocaat van klaagster telefonisch contact opgenomen met de notaris over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden. Diezelfde dag heeft de notaris de advocaat van klaagster bij brief medegedeeld dat hij op basis van de akte en de bij de akte gegeven toelichting - kort gezegd - concludeerde dat partijen naar zijn mening hebben beoogd om de vermogenstoename tijdens huwelijk voortvloeiend uit overgespaarde inkomsten bij helfte te verdelen en om ieder van partijen niet aansprakelijk te laten zijn voor schulden die de andere partij in privé zou aangaan en dat het onjuist is om de bewoordingen van de akte te gebruiken om een ander doel te bereiken.
3.2.7.
Bij beschikking van 17 oktober 2012 van de rechtbank Midden-Nederland is het huwelijk van klaagster en [X] door echtscheiding ontbonden. Deze beschikking is op
31 oktober 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.8.
Naar aanleiding van een bespreking met klaagster op 4 april 2014 op zijn kantoor heeft de notaris aan klaagster bij e-mail van 3 juni 2014 - kort gezegd - geschreven dat in de akte, in de gespreksnotitie van 18 april 2002 en in de toelichting op de akte geen steun is te vinden voor de stelling van klaagster dat de bedoeling van partijen is geweest om de schulden van [X] buiten iedere verrekening te houden en dat klaagster voor die schulden nooit aansprakelijk zou worden.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris het volgende.
i. De notaris heeft ten onrechte een finaal verrekenbeding bij echtscheiding als ware partijen in gemeenschap van goederen gehuwd opgenomen in de akte. Dat was niet de bedoeling van partijen. Klaagster zou immers niet aansprakelijk en draagplichtig worden voor de schulden van [X] , hetgeen nu het geval is.
ii. De notaris heeft klaagster niet op de gevolgen van het finaal verrekenbeding gewezen.
iii. De notaris is achteraf teruggekomen op zijn brief van 3 februari 2012.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdelen i. en ii.
6.1.
De kamer heeft geoordeeld, samengevat, dat klaagster in ieder geval op het moment van passeren van de akte, dus op 10 juni 2002, bekend was met het daarin opgenomen finaal verrekenbeding of in ieder geval daarvan kennis heeft kunnen nemen, zodat de vervaltermijn van drie jaar voor het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) op dat moment is aangevangen. De klacht is bij de kamer ingekomen op 15 januari 2015, dus zijn de klachtonderdelen i. en ii. buiten de vervaltermijn en daarmee te laat ingediend.
6.2.
Ingevolge artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Deze vervaltermijn neemt een aanvang zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is. Het hof is van oordeel dat klaagster bij ontvangst van de conceptakte(n) en de toelichting op de (concept)akte(n) in mei 2002 en/of ten tijde van het passeren van de akte op 10 juni 2002 kennis heeft genomen van de verweten handelwijze van de notaris, te weten het opnemen van een finaal verrekenbeding in de akte . Dat zij zich de gevolgen van die handelwijze kennelijk pas later heeft gerealiseerd, maakt dit niet anders. De kamer heeft klaagster in de klachtonderdelen i. en ii. terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Klachtonderdeel iii.
6.3.
Het hof is met de kamer van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel te laat, want eerst ter zitting in eerste aanleg, heeft opgeworpen. De notaris heeft niet behoorlijk daarop kunnen reageren, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Dat de “draai” van de notaris voorafgaand aan deze tuchtprocedure in correspondentie door klaagster is benadrukt, zoals zij in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Dit betekent dat de kamer klaagster terecht niet in dit klachtonderdeel heeft ontvangen. In de procedure in appel kunnen uitsluitend klacht(onderdelen) behandeld worden, die ook in eerste aanleg aan de orde zijn geweest.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, C.P. Boodt en A.A. van Berge en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016 door de rolraadsheer.