In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris, waarbij zij hem verwijt dat hij ten onrechte een finaal verrekenbeding in de akte huwelijkse voorwaarden heeft opgenomen, alsof partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren. Klaagster stelt dat dit niet de bedoeling was en dat de notaris haar niet heeft gewezen op de gevolgen van dit beding. De notaris heeft verweer gevoerd en betwist dat hij in gebreke is gebleven. De kamer voor het notariaat heeft klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht te laat was ingediend. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer bevestigd. Het hof oordeelt dat klaagster op het moment van passeren van de akte op 10 juni 2002 bekend was met het finaal verrekenbeding, waardoor de vervaltermijn voor het indienen van de klacht is aangevangen. Klaagster heeft de klacht pas in januari 2015 ingediend, wat buiten de vervaltermijn valt. Het hof concludeert dat de kamer klaagster terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht.