Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen na een echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man is op 6 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, [kind 3], en een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw was vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij een hogere bijdrage voor [kind 3] en een hogere uitkering voor zichzelf verzoekt. Tijdens de zitting op 10 december 2015 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft zijn financiële situatie uiteengezet, inclusief zijn inkomen en lasten, terwijl de vrouw haar behoefte aan alimentatie heeft onderbouwd met een gedetailleerde behoeftelijst.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgregeling voor [kind 3] en de financiële draagkracht van de man. Het hof oordeelt dat de man voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen, maar dat de vrouw ook een bijdrage kan leveren aan de kosten van [kind 3]. De man heeft verzocht om een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning, maar het hof wijst dit verzoek af, omdat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de hoogte van deze vergoeding.
Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] vastgesteld op € 537,50 per maand en de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op € 1.795,- per maand voor de periode tot de verkoop van de echtelijke woning, en € 2.880,- per maand vanaf de verkoopdatum. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.