ECLI:NL:GHAMS:2016:725

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.184.261
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei na ernstige tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsanering van appellante [X]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 14 januari 2016 de schuldsanering beëindigd zonder het verlenen van een schone lei. Appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C.R. de Lyon, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van het vonnis en alsnog een schone lei te verkrijgen. Tijdens de zitting op 23 februari 2016 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de tekortkomingen in de schuldsanering niet aan haar te verwijten zijn en dat deze van geringe betekenis zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat er een belastingschuld van ruim €15.000,- is ontstaan door te veel uitgekeerde toeslagen, die appellante niet tijdig heeft gemeld. Ondanks dat er omstandigheden waren die haar situatie bemoeilijkten, zoals de werkloosheid van haar echtgenoot en zijn verslaving, heeft het hof geoordeeld dat appellante ernstig tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De bewindvoerder heeft ook aangegeven dat de nieuwe schulden niet volledig aan appellante kunnen worden toegerekend, maar het hof heeft geconcludeerd dat de belastingschuld wel degelijk aan haar kan worden toegerekend.

Het hof heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de schuldsaneringsregeling is bedoeld om schuldenaren de kans te bieden om met een schone lei verder te gaan, maar dat hiervoor actieve medewerking van de schuldenaar vereist is. Aangezien appellante niet aan deze verplichtingen heeft voldaan, heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen en de schuldsanering te beëindigen zonder het verlenen van een schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.184.261/01
insolventienummer rechtbank : C/13/10/559-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 maart 2016
in de zaak van
[X]
wonende te [Y] ,
appellante,
advocaat: mr. J.C.R. de Lyon te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 22 januari 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2016, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] heeft beëindigd zonder haar de zogenoemde schone lei te verlenen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 23 februari 2016. Bij die behandeling is [X] verschenen, bijgestaan door mr. De Lyon voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de bewindvoerder, P. Wakker, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift met twee producties, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 6 januari 2016, het verslag van de bewindvoerder van 15 februari 2016, met bijlagen, en de namens [X] op 16 februari 2016 nader overgelegde producties a tot en met i. [X] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en haar alsnog een schone lei te verlenen. [X] heeft gesteld dat de tekortkomingen niet toerekenbaar zijn. Mocht het hof daarover anders oordelen, dan stelt [X] dat de tekortkomingen van geringe betekenis zijn zodat zij op die grond buiten beschouwing moeten worden gelaten. Voor het overige heeft [X] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Hoewel [X] bij de bewindvoerder heeft gemeld dat haar echtgenoot naar Nederland was gekomen, is er pas na drie jaar iets met deze informatie gedaan. Plotseling werd zij geconfronteerd met een boedelachterstand van € 15.000,- omdat haar echtgenoot inkomen heeft gehad en dit inkomen niet was meegenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb). Op dat moment bestonden de belastingschulden ook al geruime tijd en [X] is van mening dat als de belastingschulden zo ernstig waren dat deze een beëindiging rechtvaardigen, de rechtbank de schuldsaneringsregeling toen al had moeten beëindigen zonder schone lei. De rechtbank heeft er echter voor gekozen de looptijd te verlengen. Naar de mening van [X] kunnen de belastingschulden haar daarom nu niet meer tegengeworpen worden. [X] verkeerde ten tijde van de verlenging van de looptijd in een zware periode. Haar echtgenoot werd werkeloos, raakte aan de drank en drugs en zijn inkomen ging op aan zijn verslaving. [X] heeft desondanks haar best gedaan om alle aanwijzingen van de bewindvoerder en de rechtbank op te volgen en heeft zelfs in totaal ruim € 9.200,- afgelost op de nieuwe schulden en de boedelachterstand. Zij is voornemens om de belastingschulden te blijven aflossen en heeft daarom een betalingsregeling aan de belastingdienst verzocht. [X] is van mening dat zij zich zo goed mogelijk heeft ingezet.
2.2
De bewindvoerder verzoekt, rekening houdend met de door [X] geschetste feiten en omstandigheden, haar een schone lei te verlenen. De nieuwe schulden betreffen vorderingen van de belastingdienst die gezien de ingewikkelde systematiek van de belastingtoeslagen, niet volledig aan [X] kunnen worden toegerekend en waarvan de bewindvoerder verwacht dat deze in de loop van de tijd afgelost zullen worden door [X] . Het is volgens de bewindvoerder aan onwetendheid te wijten dat [X] dacht dat zij met het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting tevens voldeed aan de regels inzake de toeslagen. De bewindvoerder verklaart desgevraagd dat hij [X] hiervoor heeft gewaarschuwd.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieverplichting niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
2.4
Het hof is van oordeel dat [X] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan (artikel 350, derde lid, aanhef en onder d, Fw). [X] heeft immers een belastingschuld laten ontstaan van € 15.728,-, welke schuld is ontstaan door te veel uitgekeerde toeslagen over de jaren 2011 tot en met 2015. Gelet op hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen treft [X] weliswaar geen verwijt ten aanzien van het ontstaan van de boedelachterstand die thans € 2.068,60 bedraagt, maar dit kan niet gezegd worden met betrekking tot het ontstaan van de belastingschuld. Daartoe is het volgende redengevend. De belastingschuld is ontstaan doordat [X] in 2011 tot en met 2015 niet het juiste gezinsinkomen heeft ingevuld. Het kan zo zijn dat de systematiek van de belastingdienst toeslagen niet eenvoudig is, maar in het geval van [X] is komen vast te staan dat zij voldoende was gewaarschuwd. Niet alleen heeft zij jaarlijks een of meer brieven van de belastingdienst toeslagen gehad, waaruit blijkt dat zij haar toetsingsinkomen niet juist had opgegeven zodat zij de mogelijkheid had dit te herstellen, maar ook de bewindvoerder heeft haar herhaaldelijk op gewezen dat zij ervoor moest zorgen dat het juiste toetsingsinkomen werd doorgegeven. [X] had in de gegeven omstandigheden moeten begrijpen dat de belastingschulden verder zouden oplopen als zij met deze waarschuwing niets zou doen. Ondanks dat [X] ter zitting van 24 april 2013 heeft verklaard haar toetsingsinkomen te wijzigen, heeft zij – in weerwil van de gegeven waarschuwing en de voorgehouden risico’s op terugbetaling – ook over de periode daarna verzuimd de juiste gegevens door te geven aan de belastingdienst met als gevolg dat de nieuwe schuld aan de belastingdienst vanaf 2014 met een bedrag van € 8.620,- is opgelopen tot een totaalbedrag van thans € 15.728,-. Dit laatste valt haar toe te rekenen.
2.5
Gezien de omvang van de nieuwe schulden en de spaarcapaciteit van [X] , acht het hof de nieuwe schuld bovenmatig. Bovenomschreven tekortkoming vormt voldoende aanwijzing dat bij [X] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkoming valt [X] een verwijt te maken, zodat deze aan haar kan worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De genoemde tekortkomingen, die niet als geringe tekortkoming buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat slechts de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei gerechtvaardigd is. Gezien de vele zittingen in eerste aanleg waarbij [X] meermalen in de gelegenheid is gesteld de nieuwe schuld voor het einde van de verlengde looptijd geheel in te lopen en daartoe zo nodig de gehele spaarcapaciteit aan te wenden, is het hof van oordeel dat [X] voldoende kansen heeft gehad om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Het vonnis van de rechtbank zal dan ook worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.J. Visser en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.