ECLI:NL:GHAMS:2016:856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
200.134.886/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de zorgplicht van een werkgever bij pensioenkeuze en de gevolgen voor partner- en wezenpensioen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een werknemer tegen zijn werkgever, Hemlock B.V., over de zorgplicht van de werkgever bij de keuze van een pensioenregeling. De werknemer had ervoor gekozen om het partner- en wezenpensioen niet mee te verzekeren, wat leidde tot een geschil over de gevolgen hiervan voor zijn partner en kinderen in het geval van zijn overlijden. Het hof oordeelde dat de werkgever, Hemlock, haar zorgplicht had nageleefd en voldoende voorlichting had gegeven over de risico's van de pensioenkeuze. De werknemer was zich bewust van de gevolgen van zijn keuze, wat leidde tot de conclusie dat Hemlock niet onrechtmatig had gehandeld jegens de partner van de werknemer. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis en wees de vordering van de appellante tot schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van pensioenregelingen en de noodzaak voor duidelijke communicatie over de gevolgen van keuzes die werknemers maken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.134.886/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 539399/ CV EXPL 11-16905
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 maart 2016
inzake
[APPELLANTE]
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. G.M. Groenhuijzen te Den Burg,
tegen
HEMLOCK B.V.,
gevestigd te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. van Buren te Amsterdam.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna [appellante] en Hemlock genoemd.
1.2
In deze zaak heeft het hof op 23 december 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
1.3
Ingevolge het gestelde in haar na het tussenarrest genomen akte houdende opgave bewijslevering en opgave verhinderdata heeft Hemlock op 24 maart 2015 vijf getuigen doen horen ([X], [Y], [Z], [A] en [B]), waarna [appellante] op 21 april 2015 één getuige ([C]) heeft doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
1.4
Hemlock heeft vervolgens een memorie na enquête met producties genomen, waarna [appellante] een antwoordmemorie na enquête met een productie heeft genomen.
1.5
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
In de eerste plaats wordt opgemerkt dat in het tussenarrest drie maal “[appellante]” staat waar “[D]” had moeten staan (in de laatste zin van overweging 3.7 en in de eerste zin van overweging 3.8).
2.2
Bij het tussenarrest, waaraan het hof zich houdt en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is Hemlock in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat Hemlock haar verplichting [D] voor te lichten over de gevolgen met betrekking tot het partner- en wezenpensioen van de door hem gemaakte keuzes inzake de nieuwe pensioenregeling genoegzaam is nagekomen. Het hof heeft daarbij overwogen (in 3.9 van het tussenarrest) dat indien Hemlock haar zorgplicht jegens [D] bij het tot stand komen van de nieuwe pensioenregeling niet is nagekomen, dat in het onderhavige geval onrechtmatig jegens [appellante] zou kunnen zijn. [appellante] ontvangt op grond van de nieuwe pensioenovereenkomst geen partner- en wezenpensioen terwijl zij onder de oude pensioenovereenkomst wel op pensioenuitkeringen voor haar zelf en (gedurende hun minderjarigheid) haar kinderen recht zou hebben gehad. Nu het onder de nieuwe pensioenregeling mogelijk was voor een regeling te kiezen die in belangrijke mate afweek van de (voor [D] geldende) bestaande regeling in die zin dat partner- en wezenpensioen niet (langer) verzekerd waren, brachten de eisen van goed werkgeverschap de verplichting mee dat Hemlock zorg droeg voor zodanige voorlichting van haar werknemers dat dezen zich realiseerden wat de risico’s waren indien zij voor de desbetreffende variant kozen. De door de pensioenadviseur op 26 juni 2009 gegeven voorlichting was, zo overwoog het hof, op zichzelf onvoldoende. Uit de overgelegde sheets, die bij die bijeenkomst zijn gebruikt, blijkt wel dat er door de werknemers individuele keuzes moesten worden gemaakt, maar niet wat de consequentie was van het niet meeverzekeren van partner- en wezenpensioen vóór de pensioendatum. Op geen van de sheets is uitdrukkelijk vermeld dat het gevolg van een van de te kiezen mogelijkheden is dat partner en wezen bij overlijden slechts negentig procent van de beleggingswaarde van de verzekering wordt uitgekeerd en niet een aan het loon van de overleden werknemer gerelateerde periodieke uitkering, laat staan dat daarop duidelijk wordt gemaakt dat het uit te keren bedrag ineens zeer beperkt is indien de verzekering slechts kort gelopen heeft. Het hof overwoog voorts dat gesteld noch gebleken is dat die consequentie door de pensioenadviseur op de bijeenkomst wel voldoende duidelijk is besproken, maar dat Hemlock haar voorlichtings-verplichting mogelijk wel is nagekomen indien, zoals Hemlock stelt maar [appellante] uitdrukkelijk betwist, op 4 december 2009 uitdrukkelijk met [D] de gevolgen van zijn keuze zijn besproken of indien vast komt te staan dat [D] zich bewust was van het feit dat [appellante] en zijn kinderen geen pensioenuitkeringen zouden krijgen als hij vóór zijn pensioendatum zou komen te overlijden.
2.3
In haar memorie na enquête is Hemlock uitvoerig ingegaan op de op 26 juni 2009 door haar pensioenadviseur ([Y]) gegeven voorlichting, waarbij [D] aanwezig is geweest. Het door Hemlock in dat verband gestelde en hetgeen de getuigen [Y], die de presentatie heeft gegeven, en [X], [Z] en [B] (respectievelijk directeur en werknemers van Hemlock) over de desbetreffende bijeenkomst hebben verklaard, draagt niet bij aan het Hemlock opgedragen bewijs. Niet in geschil is dat [Y] de aanwezigen bij de presentatie heeft uitgelegd dat er keuzes moesten worden gemaakt (tussen het al dan niet zelf bijdragen aan de opbouw van het pensioen en het al dan niet meeverzekeren van partner- en/of wezenpensioen) en dat de betaalde pensioenpremie in de eerste plaats voor de premie voor het (eventueel) meeverzekerde partner- en wezenpensioen zou worden aangewend en pas daarna voor de premie voor het ouderdomspensioen, zoals hij en de aanwezigen bij die presentatie als getuigen hebben verklaard. Waar het echter om gaat is of de gevolgen van het niet (langer) meeverzekeren van partner- en/of wezenpensioen voor [D] duidelijk waren en uit de verklaringen van de gehoorde getuigen blijkt niet dat die op genoemde voorlichtingsovereenkomst expliciet aan de orde zijn geweest. Die gevolgen blijken ook niet uit de als producties 11 en 12 bij de memorie na enquête door Hemlock nog overgelegde “Pensioenindicatie” en “Hoofdlijnen pensioenregeling Hemlock BV”, die naar [Y] heeft verklaard, onderdeel uitmaakten van de [D] op 26 juni 2009 verstrekte informatiemap.
2.4
Omtrent hetgeen op 4 december 2009 tussen [D] en [Y] is besproken heeft [Y] als getuige verklaard:

Ik had met Hemlock afgesproken dat ik daar op 4 december 2009 zou komen om de formulieren die ik nog niet gekregen had op te halen. Een van de mensen van wie ik het formulier nog niet had ontvangen was [D]. Ik ben op 4 december 2009 naar zijn kamer bij Hemlock gelopen om daar het formulier op te halen. Hij zat in een apart kantoor waar als ik het mij goed herinner twee bureaus stonden, maar hij was op dat moment alleen. Hij heeft het ingevulde en ondertekende formulier overhandigd. Ik heb gezien dat hij ervoor had gekozen het nabestaandenpensioen niet mee te verzekeren en ik heb hem gezegd dat mij dat verbaasde, omdat in de oude verzekering dat weduwe- en wezenpensioen wel mee verzekerd was. [D] heeft mij toen gezegd dat hij het met de hypotheek goed geregeld had en dat zijn vrouw een goed eigen inkomen had. Het gesprek heeft twee of drie minuten geduurd. Hij bleef bij zijn keuze. Ik heb hem niet gevraagd wat hij bedoelde met: ik heb de hypotheek goed geregeld, maar ik ben ervan uit gegaan dat hij een overlijdensrisicoverzekering had gesloten waardoor de hypotheek afgelost wordt bij overlijden.”
2.5
[Y] heeft voorts verklaard dat hij, hij denkt ook op 4 december 2009, de keuze van [D] met [X] heeft besproken. Laatstgenoemde heeft als getuige daaromtrent en over het gesprek dat hij vervolgens met [D] heeft gehad, verklaard:
“[Y] was bij ons op kantoor aanwezig om nog een aantal ingevulde en ondertekende formulieren op te halen op de dag dat [D] het formulier inleverde. Ik dacht dat op 4 december 2009 is geweest. Van [Y] heb ik toen gehoord dat [D] ervoor had gekozen om het weduwe- en wezenpensioen niet mee te verzekeren en dat hij daarover met [D] had gesproken en dat [D] hem toen gezegd heeft dat dat een bewuste keuze was, omdat hij de zaak op een andere manier goed had geregeld. Ik heb vervolgens ook een gesprek met [D] gehad op dezelfde dag. Ik denk dat mijn gesprek met [D] ongeveer een kwartier geduurd heeft en ook tegen mij heeft [D] bevestigd dat hij het weduwe- en wezenpensioen bewust niet mee had verzekerd, omdat hij de zaken goed had geregeld.”
2.6
Op grond van de verklaringen van [Y] en [X] over hun gesprekken met [D] op 4 december 2009, acht het hof bewezen dat [D] het partner- en weduwepensioen bewust niet heeft meeverzekerd en dat hij zich bewust was van het feit dat [appellante] en zijn kinderen geen pensioenuitkeringen zouden krijgen als hij vóór zijn pensioendatum zou overlijden. Uit de opmerking van [D] tegen [Y] dat hij het met de hypotheek goed geregeld had en dat zijn vrouw een goed eigen inkomen had en Huijpens opmerking tegen [X] dat hij het weduwe- en wezenpensioen bewust niet had meeverzekerd omdat hij de zaken goed had geregeld, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat [D] zich ervan bewust was dat [appellante] en de kinderen geen uitkering zouden krijgen als hij voortijdig zou overlijden. Anders zou [D] het inkomen van [appellante] en de aan de hypotheek verbonden levensverzekering niet ter sprake hebben gebracht toen hem werd gevraagd waarom hij het partner- en wezenpensioen niet had meeverzekerd.
2.7
Dat de door [D] afgesloten hypothecaire geldlening, op grond van de door hem in dat kader afgesloten verzekering, bij zijn overlijden slechts gedeeltelijk is afgelost en de door [D] voor de financiering van zijn huis gekozen constructie was gebaseerd op een advies van de als getuige in de contra-enquête gehoorde [C] - waarbij van de oorspronkelijke pensioenverzekering van [D] (waarbij het weduwepensioen wel was meeverzekerd) was uitgegaan, zoals [C] heeft verklaard - is in het kader van de bewijslevering niet relevant. Kennelijk verkeerde [D] in de veronderstelling dat de hypotheek zo geregeld was dat bij zijn eventuele overlijden de hypotheeklasten zo zouden afnemen dat [appellante] het met haar eigen inkomsten zonder een partner- en wezenpensioen zou kunnen redden, hetgeen steun vindt in de in overweging 2,5 gememoreerde opmerkingen van [D]. Uit het feit dat hij een verband heeft gelegd tussen het niet meeverzekeren van partner- en weduwepensioen enerzijds en de vrijval van (een gedeelte van) de hypotheek en het eigen inkomen van [appellante] anderzijds mag worden afgeleid dat hij zich ervan bewust was dat [appellante] en de kinderen geen uitkering zouden krijgen als hij zou overlijden.
2.8
De conclusie van het vooroverwogene is dat Hemlock er in is geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren: vast staat dat [D] zich bewust was van het feit dat [appellante] en zijn kinderen geen pensioenuitkeringen zouden krijgen als hij vóór zijn pensioendatum zou komen te overlijden. Daarmee staat ook vast dat Hemlock niet tekort is geschoten in haar verplichting er voor zorg te dragen dat haar werknemers zich realiseerden wat de risico’s waren als zij voor de pensioenvariant kozen waarin het partner- en wezen pensioen niet was meeverzekerd. Nu Hemlock aldus haar verplichtingen als goed werkgever jegens [D] is nagekomen, heeft zij niet onrechtmatig jegens [appellante] gehandeld. Dat leidt er toe dat haar vordering tot schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. Grief 3 faalt.
2.9
In haar memorie na enquête heeft [appellante] een aantal zaken aan de orde gesteld, die in het voorgaande niet zijn besproken. Bespreking van het harerzijds nog aangevoerde kan achterwege blijven omdat de desbetreffende stellingen - zo al juist - niet tot een andere beslissing dan de voorgaande nopen.
2.1
Het vooroverwogene impliceert dat ook de grieven 4 (vordering ter zake van kosten levensonderhoud), 5 (vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten) en 6 (wettelijke verhoging) falen.
2.11
De grieven kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Dit zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden verwezen in de kosten van de procedure in appel.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hemlock begroot op € 683,-- voor verschotten, op € 2.682,-- voor salaris advocaat en op € 131,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,-- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, A.M.A. Verscheure en J.E. Molenaar en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.