ECLI:NL:GHAMS:2017:1297

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
16/00367
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag roerende woon- en bedrijfsruimtenbelasting voor een zeilschip

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag roerende woon- en bedrijfsruimtenbelasting (RZB) die is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem aan de belanghebbende, eigenaar van een zeilschip. De aanslag, gedateerd op 28 februari 2015, was gebaseerd op een WOZ-waarde van € 193.000 op de waardepeildatum van 1 januari 2014. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof Amsterdam heeft de zaak op 4 april 2017 behandeld. De belanghebbende betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en voerde aan dat de taxatie onzorgvuldig was uitgevoerd. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde door te verwijzen naar vergelijkingsobjecten en stelde dat de waarde van het schip correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de vergelijkingsobjecten adequaat waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende had geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00367
4 april 2017
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 14 juli 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/4571 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2015 voor
het jaar 2015 wegens het genot krachtens eigendom en wegens het gebruik van een zeilschip gelegen in openbaar water, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z] (hierna: het schip), een aanslag roerende woon- en bedrijfsruimtenbelasting (hierna: RZB) opgelegd van € 230,69, berekend naar een waarde in het economisch verkeer van € 193.000 op de waardepeildatum 1 januari 2014.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van [C-straat 2] september 2015 het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 juli 2016 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 augustus 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in onderdeel 1 van haar uitspraak het navolgende feit vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’.
“1. Eiser is eigenaar van het zeilschip.”
2.2.
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de navolgende feiten vast.
2.3.
Ter onderbouwing van de gebruikte heffingsgrondslag heeft de heffingsambtenaar
onder meer verwezen naar een matrix. Hierin staan de volgende gegevens van het onderhavige schip vermeld:
WOZ 2015
Onderhavig pand
Waardepeildatum 1-1-2014
[A-straat 1]
Type woning
woonschip
Bouwjaar woning
ca, 1900
Hoofdgebouw
72
Prijs per m²
€ 2.680
Dakterras
Totaal berekend
€ 193.000
Gecorrigeerd vkc naar peildatum
€ 193.000
Verkoopprijs
Transactiedatum
opmerkingen
Woonschip in gemiddelde staat van onderhoud met zeer mooie ligging net buiten [Z] . Vrij zicht over de [rivier 3] .
2.4.
In de onder 2.3. genoemde matrix zijn voorts de verkoopgegevens van de volgende verkooptransacties opgenomen:
 [B-straat 1] (woonboot), bouwjaar 1980, oppervlakte 84 m², voorzien van een dakterras van 16 m², op 4 oktober 2013 verkocht voor € 210.000;
 [B-straat 2] (woonboot), bouwjaar 1960, oppervlakte 64 m², voorzien van een dakterras van 20 m², op 18 februari 2014 verkocht voor € 225.000;
 [C-straat 1] (woonschip), bouwjaar 1897, oppervlakte 80 m², op 14 mei 2014 verkocht voor € 140.000;
 [C-straat 2] (woonschip), bouwjaar 1906, oppervlakte 60 m², op 4 april 2015 verkocht voor € 165.000;
 [C-straat 3] (woonschip), bouwjaar 1926, oppervlakte 65 m², op 10 juli 2014 verkocht voor € 205.000 en
 [B-straat 3] (woonboot), bouwjaar 1950, oppervlakte 75 m² voorzien van een dakterras van 12 m², op 21 januari 2014 verkocht voor € 205.000.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Bij het Hof is in geschil de waarde van het zeilschip op de waardepeildatum van 1 januari 2014 en de vraag of de aanslag RZB naar de juiste hoogte is opgelegd.
3.2.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“5. De vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woonschip met een vaste ligplaats dient ten behoeve van een roerende woon- en bedrijfsruimtenbelasting overeenkomstig artikel 221 van de Gemeentewet in verbinding met artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) te worden bepaald op de waarde die aan de roerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, oftewel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die roerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de roerende zaak zou zijn betaald. Bij betwisting van de waarde is het in de eerste plaats aan verweerder om de waarde aannemelijk te maken.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van het zeilschip heeft bepaald volgens de vergelijkingsmethode. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar. Het zijn alle woonboten dan wel –schepen met een vergelijkbaar oppervlak. Dat er verschillen zijn tussen het zeilschip en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Verder vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met het zeilschip maar verweerder heeft inzichtelijk gemaakt dat met de relevante verschillen rekening is gehouden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan zijn onder 5 genoemde bewijslast heeft voldaan.
Aan het zeilschip is ten opzichte van de gemiddelde naar de waardepeildatum herleide vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten een lagere vierkantemeterprijs toegekend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een nog lagere vierkantemeterprijs is gerechtvaardigd. Daarbij is van belang dat de vergelijkingsobjecten alle minder vrij zijn gelegen dan het zeilschip. Ze liggen tussen andere arken in relatief smal water met beperkt uitzicht en pal naast drukke wegen met doorgaand verkeer. Het zeilschip daarentegen is buiten [Z] gelegen met vrij uitzicht. Aannemelijk is dat de ligging van het zeilschip een waardeverhogend effect heeft. Aannemelijk is verder dat de hoogte van de betaalde verkoopprijs en daarmee de naar de waardepeildatum herleide vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten [C-straat 1] en [B-straat 2] en [B-straat 3] met name bepaald is door de ligplaats van de vergelijkingsobjecten en niet door het schip zelf. Het vergelijkingsobject [C-straat 1] verkeerde ten tijde van de verkoop in een slechte tot matige staat. Na verkoop is dit vergelijkingsobject evenals de vergelijkingsobjecten [B-straat 2] en [B-straat 3] , vervangen door een nieuw schip. Verweerder is voor het zeilschip uitgegaan van een gemiddelde staat van onderhoud. In hetgeen eiser heeft gesteld ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat voor het zeilschip moet worden uitgegaan van een mindere staat van onderhoud. Dat verweerder geen werfrapport heeft ingekeken, leidt in ieder geval niet tot dat oordeel. Daarom moet er van worden uitgegaan dat de waarde van het zeilschip ook een component bevat voor het zeilschip zelf, zonder de ligplaats. Gelet daarop zou het in de rede liggen om het zeilschip een hogere vierkantemeterprijs toe te kennen dan die drie objecten, hetgeen uitsluitend is gebeurd ten aanzien van [C-straat 1] . De objecten [B-straat 2] en [B-straat 3] hebben juist een hogere
vierkantemeterprijs. Verder is de vierkantemeterprijs van het vergelijkingsobject [B-straat 1] iets lager dan dat van het zeilschip, doch dat kan worden verklaard door het eerder benoemde verschil in ligging. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
8. De rechtbank overweegt voorts het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van
11 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7410) onder meer overwogen dat de prijs die een gegadigde bij de veronderstelde verkoop zal willen betalen, in de regel mede wordt bepaald door de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen die deze gegadigde heeft omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen. Er is geen reden deze factor bij de waardebepaling uit te schakelen.
9. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat aan een eventuele koper van een woonboot een nieuwe ligplaatsvergunning wordt verleend en dat die nieuwe eigenaar het zeilschip mag bewonen. De rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Dat de aan eiser verleende ligplaatsvergunning niet overdraagbaar is, leidt niet tot de conclusie dat er geen nieuwe vergunning zou worden afgegeven. Eiser heeft verder onvoldoende onderbouwd dat het onzeker is of een nieuwe eigenaar het zeilschip mag bewonen.
10. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de waarde van het zeilschip op de waardepeildatum van 1 januari 2014 moet worden gesteld op € 50.000. Belanghebbende klaagt er in hoger beroep over dat de uitspraak van de rechtbank niet aansluit op de door hem in beroep geuite grieven. Die grieven hebben betrekking op de onzorgvuldige en onprofessionele manier van taxeren door de gemeente. Ook bij hertaxatie is er niet zorgvuldig gehandeld: er zijn geen keurings- of werfrapporten in de taxatie betrokken en er heeft geen inwendige opname plaatsgevonden. Daarenboven klaagt belanghebbende over de door de gemeente gehanteerde vergelijkingsobjecten. Deze objecten zijn niet goed vergelijkbaar omdat die zijn gelegen aan het [rivier 1] en niet aan de [rivier 2] (waar het object is gelegen) en wezenlijk andere objectkenmerken hebben. Het schip is niet rustiger gelegen dan de vergelijkingsobjecten, zoals door de rechtbank is aangenomen. Het enige echt goed vergelijkbare object is een schip gelegen aan de [D-straat] dat voor minder dan de helft van de waarde van het onderhavige schip is gewaardeerd, maar juist dat schip is door de gemeente niet in de vergelijking betrokken. Het onderhavige schip is ouder dan 100 jaar, dergelijke schepen zijn veel minder waard dan moderne schepen met een betonnen casco. Op grond van het bouwjaar zouden alleen de vergelijkingsobjecten gelegen aan de [C-straat 1] en [C-straat 2] te [Z] in de afweging mogen worden betrokken. Van de ligplaats, althans het stuk grond waaraan het schip is afgemeerd, is belanghebbende eigenaar. Daar betaalt hij al onroerende zaak belasting over. In zoverre is naar belanghebbende stelt sprake van dubbele belastingheffing. De ligplaatsvergunning kost maar ‘een paar tientjes’ per jaar en kan zijns inziens de getaxeerde waarde evenmin verklaren. Een opkoper zou voor het schip hooguit
€ 37.500 bieden. Belanghebbende betwist de stelling van de gemeente dat aan een nieuwe eigenaar automatisch een ligplaatsvergunning wordt verleend. Hij wijst in dat kader op het feit dat aan hem eerst na het voeren van een gerechtelijke procedure een ligplaatsvergunning is verleend.
5.2.
De gemeente voert in hoger beroep aan dat gelet op het massale karakter van de algehele (her)waardering in het kader van de Wet Waardering Onroerende Zaken (hierna: Wet WOZ) en de RZB, niet ieder object inpandig kan worden opgenomen. De taxateur heeft het onderhavige schip ter plaatse opgenomen, waarbij hij de toestand aan de binnenkant, die hij niet heeft gezien, als ‘gemiddeld’ heeft geclassificeerd. Een werf-/ keuringsrapport is geen vereiste bij de waardering van roerende zaken. Weliswaar is een ligplaatsvergunning niet overdraagbaar, maar in de praktijk wordt voor een bestaande ligplaats altijd een vergunning verleend aan de nieuwe eigenaar. De ligging is een zeer belangrijke factor bij het bepalen van de waarde. Het schip aan de [D-straat] , dat volgens belanghebbende ten onrechte niet als vergelijkingsobject is gehanteerd, is door hem niet nader aangeduid en daardoor niet traceerbaar, nog daargelaten dat de gezochte RZB-waarde niet kan worden bepaald aan de hand van andere RZB-waardes. De vergelijkingsobjecten kunnen dienen ter onderbouwing van de gezochte waarde; met de onderlinge verschillen is voldoende rekening gehouden. Het schip van belanghebbende ligt zelfs mooier dan de vergelijkingsobjecten, het schip ligt net buiten [Z] met een vrij uitzicht over de [rivier 3] . De koopsom betaald voor het schip gelegen aan de [C-straat 1] is enkel betaald voor de ligplaats; dit komt neer op € 1.750 per vierkante meter. Ook in dat licht is de voor het onderhavige schip gehanteerde waarde per vierkante meter van € 2.680 niet te hoog; het schip van belanghebbende bevindt zich namelijk in een betere staat.
5.3.
Het Hof overweegt als volgt. Gemeenten hebben op grond van artikel 221 van de Gemeentewet de mogelijkheid om belastingen te heffen op roerende woonruimten. De gemeente heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt door het invoeren van de “Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2015”.
5.4.
De waarde in het economische verkeer van een woonschip met een vaste ligplaats dient overeenkomstig artikel 221 van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 17 van de Wet WOZ, te worden bepaald op de waarde die aan het woonschip kan worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De prijs die een gegadigde bij die veronderstelde verkoop zal willen betalen wordt in de regel mede bepaald door de plaats en de omgeving van het woonschip en de verwachting die deze gegadigde heeft omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7410, BNB 2000/381). Weliswaar dient de waarde van de onroerende ligplaats niet betrokken te worden in de waardebepaling voor de RZB, doch de locatie waar het schip is gelegen is wel van invloed op de prijs die men bereid is te betalen voor een woonschip.
5.5.
Indien en voor zover belanghebbende heeft gesteld dat in de bestreden waardering mede zijn begrepen de (onroerende) ligplaats en/of het stuk grond waaraan het schip is afgemeerd, wordt deze stelling, die door de heffingsambtenaar geloofwaardig is weersproken onder verwijzing naar het aanslagbiljet waarop de waarde van de ligplaats afzonderlijk is vermeld, verworpen. Dit brengt mee dat van dubbele belastingheffing, anders dan door belanghebbende gesteld, geen sprake is.
5.6.
Het Hof stelt bij de beoordeling van de overige grieven voorop dat het aan de heffingsambtenaar is om aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde van
€ 193.000 de onder 5.4 aangegeven prijs niet te boven gaat. De heffingsambtenaar heeft daartoe een matrix, alsmede een foto van het schip en een overzichtskaart waarop de ligging is aangeduid, overgelegd.
5.7.
De waarde van het schip is bepaald aan de hand van deze matrix waarin een zestal verkopen van in [Z] gelegen woonschepen is verwerkt. Ten aanzien van deze vergelijkingsobjecten oordeelt het Hof dat de verkoop van het schip gelegen aan de [C-straat 2] te ver van de waarde peildatum (1 januari 2014) is gerealiseerd. Dit object acht het Hof daarom minder geschikt als vergelijkingsobject. De overige objecten zijn rondom de peildatum verkocht en naar het oordeel van het Hof ook voldoende vergelijkbaar qua ligging en objectkenmerken. Weliswaar zijn er onderlinge verschillen tussen de desbetreffende schepen, gelet bijvoorbeeld op aspecten als ouderdom, maar daarmee kan bij de waardering rekening worden gehouden. De in de matrix opgenomen verkopen, met een gemiddelde prijs per vierkante meter van € 2.715, onderbouwen de vastgestelde waarde die neerkomt op € 2.680 per vierkante meter. Ten overvloede wordt overwogen dat het Hof, ook als alleen rekening wordt gehouden met het in de matrix opgenomen schip dat evenals het onderhavige schip ouder is dan 100 jaar (de [C-straat 1] ), zoals door belanghebbende bepleit, de vastgestelde waarde daarin voldoende steun vindt. Ter toelichting van dit oordeel dient dat door de heffingsambtenaar onweersproken is gesteld dat deze koopsom in wezen enkel is betaald voor de ligplaats daar het desbetreffende woonschip slecht was onderhouden en direct na de levering is afgevoerd. Toch is voor dit schip een prijs betaald die omgerekend neerkomt op € 1.750 per vierkante meter. Het onderlinge verschil, dat kan worden becijferd op € 66.960 (€ 930/m² x 72m) kan naar het oordeel van het Hof worden verklaard door de omstandigheid dat het onderhavige schip een betere staat van onderhoud kent. Het Hof acht aannemelijk dat deze omstandigheid het hiervoor berekende verschil in waarde reeds kan verklaren, mede in het licht van de prijzen die zijn gerealiseerd bij de verkoop van de andere vergelijkingsobjecten.
5.8.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep in het bijzonder beklaagd over het feit dat de rechtbank in haar uitspraak niet is ingegaan op de - naar hij had gesteld - onprofessionele wijze van waardering door de gemeente c.q. de door gemeente in de arm genomen ondeskundige taxateur die enkel langs het schip is gefietst, geen inpandige opname heeft gedaan en die geen werf-/onderhoudsrapporten heeft geraadpleegd. Belanghebbende meent dat op een dergelijke wijze geen zinnige uitspraak kan worden gedaan over de staat van onderhoud en de waarde van het schip; gebreken in onderhoud zijn met het blote oog immers niet altijd zichtbaar. Deze grief faalt. Ter toelichting dient dat door de heffingsambtenaar de zogenoemde vergelijkingsmethode als waarderingsmethode is gehanteerd. Deze methode vindt zijn grond in de op artikel 20, tweede lid van de Wet WOZ gebaseerde ‘Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet Waardering Onroerende Zaken’. Volgens deze uitvoeringsregeling dient voor het waarderen van woningen – en dit heeft naar het oordeel van het Hof evenzeer te gelden voor woonschepen – uit te worden gegaan van de vergelijkingsmethode. Een dergelijke modelmatige werkwijze vereist naar zijn aard niet dat voor ieder te waarderen object een uit- en inwendige opname plaatsvindt, noch dat, zoals door belanghebbende is aangevoerd, voor schepen, een (actueel) werf-/ onderhoudsrapport wordt opgemaakt of opgevraagd. Dit geldt te minder in het geval de heffingsambtenaar, zoals in deze zaak, bij zijn waardering is uitgegaan van een gemiddelde staat van onderhoud tegen welke kwalificatie belanghebbende als zodanig geen grieven aangevoerd, in die zin dat hij geen matige of slechte staat van onderhoud heeft bepleit. Zijn stelling dat hij thans last heeft van lekkage, wat daar verder ook van zij, acht het Hof daartoe onvoldoende, reeds omdat ook schepen in een gemiddelde staat van onderhoud getroffen kunnen worden door lekkage. Belanghebbende heeft in dat kader geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel c.q. andere kwalificatie nopen. Gezien het voorgaande is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar de door hem gestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
5.9.
De stelling van belanghebbende dat de ligging van zijn schip beduidend minder gunstig is dan die van de vergelijkingsobjecten, hetgeen een lagere waarde zou rechtvaardigen, wordt verworpen. Het schip van belanghebbende is naar het oordeel van het Hof, blijkens de ter zitting overgelegde foto’s, goed te noemen. De ligging is rustig, rustiek en toch dicht bij de stad [Z] . Aan dit oordeel wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat, zoals door belanghebbende ter zitting gesteld, op de relatief kleine weg nabij het schip met enige regelmaat verkeersopstoppingen ontstaan (van 10 tot 20 auto’s) doordat het verkeer een smalle brug moet passeren. Blijkens de ter zitting door de heffingsambtenaar overgelegde informatie, heeft de gemeente een inrijverbod ingesteld om sluipverkeer tegen te gaan. Het Hof ziet in al hetgeen over de ligging van het schip is gesteld, geen aanleiding om op grond daarvan de waarde te verlagen.
5.10.
De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de gemeente aan een nieuwe eigenaar van een woonschip automatisch een nieuwe ligplaatsvergunning verleent als er voor die ligplaats in het verleden reeds een vergunning is toegekend. Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat de rechtbank deze stelling ten onrechte geloofwaardig heeft geacht. Met de rechtbank ziet het Hof geen aanleiding om deze verklaring van de heffingsambtenaar in twijfel te trekken; dat belanghebbende in het verleden (1980) een gerechtelijke procedure heeft moeten voeren om vergunning te verkrijgen toen hij zijn toenmalige schip ( [X] ) wilde laten vervangen door een nieuw schip ( [XX] ), kan daar niet aan af doen, reeds omdat belanghebbende niets heeft gesteld omtrent hetgeen partijen toentertijd precies verdeeld hield, zodat niet valt in te zien waarom de in 1980 gevoerde juridische procedure steun biedt aan zijn stelling dat een nieuwe eigenaar geen ligplaatsvergunning kan verkrijgen.
5.11.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gewezen op een naar hij stelt goed vergelijkbare en nabijgelegen Tjalk, die voor de RZB voor minder dan de helft (van € 193.000) zou zijn gewaardeerd door de gemeente. Belanghebbende heeft uit privacyoverwegingen het adres van deze Tjalk echter niet kenbaar willen maken. Onder die omstandigheden kan dit object niet als vergelijkingsobject dienen, nog daargelaten dat de gezochte waarde niet kan worden gebaseerd op WOZ-waarderingen van andere objecten en belanghebbende ter zitting desgevraagd niet heeft kunnen bevestigen dat de Tjalk rond de waarde peildatum is verkocht en geleverd.
5.12.
Voor het overige verenigt het Hof zich met de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze berust.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en
W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.